1788 op proefschrift De cortice Geoffraeae Surinamensis (Lugd. Bat. 1788), in het Ned. overgezet als Verhandeling over de uitmuntende eigenschappen van den bast der Surinaanische Geoffraea in de geneeskunde, vert. en verm. door H.A. Bake (Leiden 1790). In 1790 zond hij met zijn vriend Abr. van Stipriaan (Luiscius) een antwoord in op een prijsvraag betreffende de physische en chemische eigenschappen van verschillende soorten melk, uitgeschreven door de Société Royale de Médicine de Paris, welk antwoord met goud werd bekroond en gedrukt o.d.t. Traité pour déterminer, par l'examen comparé des propriétés physiques et chymiques, la nature des laits de femme, de vache, de chêvre, d'anesse, de brebis et de jument (Paris 1790). Het daarop volgende jaar werd hij lid van het natuur- en scheikundig gezelschap ‘De Hollandsche scheikundigen’ van A. Paets van Troostwijk, Pieter Nieuwland, A. Lauwerenberg en J.R. Deiman, opgericht met de bedoeling ‘om ons in deeze weetenschappen verder te oeffenen en door nieuwe ontdekkingen der maatschappij nuttig te zijn’, van welk gezelschap Bondt al spoedig de ziel werd. Hun roep werd zelfs buiten ons land bekend; hun onderzoekingen leidden hen o.a. tot de bereiding van het dichlooraethyleen: C4H2Cl2, dat langen tijd als ‘de olie der Hollandsche scheikundigen’ bekend was en waardoor het aethyleen den naam van ‘olievormend
gas’ (olefine) verkreeg. In een drietal verhandelingen van het gezelschap Recherches physico-chymiques (Amst. 1792-94) vindt men bijdragen, waaraan Bondt zijn medewerking verleende: Mémoire sur la nature des sulfures alcalins, ou foies de souffre; Mémoire sur la nature de l'oxyde gazeux d'azote, nommé par M. Priestley, gaz nitreux dephlogistique; Expériences sur l'inflammation du mélange de souffre et de métaux sans la présence de l'oxygène. Bij besluit van Burgemeesteren en Oudraad van Amsterdam van 31 Oct. 1793 werd hij als opvolger van Burman benoemd tot professor in de botanie aan het Athenaeum illustre aldaar; op 24 Febr. 1794 hield hij zijn intreerede De utilitate illorum laborum, quos recentiores in re botanica exercenda posuerunt, rite aestimanda (Amst. 1794). Slechts korten tijd heeft hij het hoogleeraarschap bekleed; hij overleed binnen drie jaren, na kort voor zijn dood voor een beroep naar Leiden te hebben bedankt. Voorstander van de nieuwe orde van zaken, was hij in Jan. 1795 tot lid gekozen van het Comité van Algemeen welzijn te Amsterdam.
Tal van kleine bijdragen van zijn hand vindt men nog in het Alg. en het Nieuw Alg. Magazijn van wetenschap, kunst en smaak. Op hem maakte Jer. de Bosch een lijkdicht, te vinden in diens Poëmata en in de Konst- en Letterbode.
Bondt vond zijn laatste rustplaats op het kerkhof te Diemen, omdat hij een tegenstander was van het begraven in de kerk.
Zie: J.R. Deiman in de Nieuwe Alg. Konst- en Letterbode van 2 Sept. 1796, no. 140, blz. 75 e.v.; M.C. van Hall, Mr. Jan Bondt en diens vader Mr. Nic. Bondt herinnerd (1845), 14, 15; G.D. Bom H.Gzn., Het hooger onderwijs te Amsterdam (1882), 127; Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche Universiteit, uitg. door P.C. Molhuysen, VI, 126; Jaarboek Amstelodamum XII (1914), 13; Bibliotheca medica neerlandica (1930), 367, 504, 507; J.S. Theissen in het Aanhangsel, behoorende tot het Gedenkboek van de Universiteit van Amsterdam, uitg. bij de herdenking van haar 300-jarig bestaan (1932), 18, 19.
Wijnman