| |
[Blaeu, Willem Jansz.]
BLAEU (Willem Jansz.), alias Willem Jansz., Guilielmus Janssonius (Caesius) (hij schrijft zijn naam ook: Blau, Blaau, Blaauw), uitgever en cartograaf, geb. in 1571 te Uitgeest nabij Alkmaar of wel te Alkmaar, gest. te Amsterdam, 21 Oct. 1638, zoon van Jan Willemsz. Blaeu, haringkooper, uit een wieringsch geslacht, en Stijntje N.N. Hij was een volle neef van de vrouw van Cornelis Pietersz. Hooft, bij wien hij eenige jaren diende om den haringhandel te leeren. Hij had hiervoor geen aanleg, wel voor de studie der wiskunde. In 1594 ging hij naar Denemarken als assistent van den beroemden astronoom Tycho Brahe op het eilandje Hveen in de Sont, waar hij gelegenheid had zich te oefenen in de wis- en sterrekunde, en in het maken van instrumenten en globes. In 1596 kwam hij in Amsterdam terug, waar hij zich als globe- en kaartenmaker vestigde en in 1599 een erf kocht ‘op de Lastage aen de Waelcant’, denkelijk om er een drukkerij te bouwen. Wegens uitbreiding van zijn drukkerszaak verplaatste hij deze eerst naar ‘het Water in den vergulden Sonnewyser’ en ten slotte, in 1637, naar de Bloemgracht ‘naest de Cleerbesem’, welke laatste inrichting, met veel kosten in gereedheid gebracht, door tijdgenooten als een der schoonste drukkerijen in Europa geroemd wordt.
Zijn liefde voor de sterrekunde blijkt uit zijn waarneming van de maaneclips van 21 Febr. 1598 en van een nieuwe stervan de derde grootte in den hals van de Zwaan, thans aangeduid als P Cygni (nu van de zesde grootte). In 1634 gaf hij een tellurium uit.
Als globemaker zien wij hem ook reeds in 1599 werkzaam: uit dat jaar dateert de oudste door hem vervaardigde aardglobe (nog in 1620 wordt hij in een notarieele acte aangeduid als ‘Willem Jansz., globusmaecker’). Men kent thans 5 globe-typen van hem van verschillend formaat: 1. aardglobe 1599 en hemelglobe 1603, diameter 34 cm.; 2. aarden hemelglobe 1602, diam. 23 cm.; 3. id. 1606, diam. 13,5 cm.; 4. id. van 1616, diam. 10 cm.; 5. id. van 1617, diam. 67 cm. Met deze laatste schiep Blaeu de grootste tot dien tijd gemaakte kopergravure-globes. Deze geweldige afmetingen stelden Blaeu in staat talrijke nieuwe geografische ontdekkingen, legenda's en inschriften aan te brengen en de sterrenbeelden der hemelglobes schooner en kunstzinniger af te beelden. Sedert dien tijd was B. voortdurend bedacht op verbetering van dit laatste globe-type. B. wist zoo de iets oudere globes van v. Langren en van Hondius geheel te verdringen. In 1634 gaf hij zijn Tweevoudig onderwijs van de Hemelsche en Aerdsche globen, het een na de meyning van Ptolemeus.... het ander na.... Copernicus uit, dat niet alleen in het Nederlandsch, maar ook in het Latijn en in het Fransch talrijke drukken beleefde.
Blaeu's astronomische en geometrische kennis
| |
| |
komt ook uit in een door hem ondernomen graadmeting (vóór 1629, blijkens een brief van J. Golius aan Const. Huygens van 22 Juli 1629). Of B. zijn meting vóór of na Snellius uitvoerde is onbekend. De resultaten er van zijn nimmer gepubliceerd, 't zij omdat hij ze niet vertrouwde, 't zij dat hij ze geheim wenschte te houden, ten einde er van te kunnen proflteeren bij de cartografie. G.J. Vossius deelde in 1660 mede, dat B. den afstand van den Maasmond tot Texel langs het strand in rijnlandsche roeden heeft gemeten. Van de uiteinden van deze lijn bepaalde hij de poolshoogte met een zenitsector van 14 voet (= 439 cm.) straal en een boog van 12o (1 min. = 1,28 mm.). De uitkomst van de lengte van één graad moet prachtig zijn geweest. Picard, die in Aug. 1671 zijn zoon Joan Blaeu bezocht, deelt mede, dat zij van de zijne nog geen 5 roeden verschilde.
In 1605 gaf B. een groote wereldkaart uit (in twee halfronden, stereogr. projectie), bestaande uit 18 bladen. Het eenig bekende ex. van deze rijk versierde kaart bezit het Hispanic Museum te New York. E.L. Stevenson gaf haar in facsimile-druk uit met een begeleidenden tekst. Ook van de vier werelddeelen Europa, Azië, Afrika en Amerika gaf hij eveneens wandkaarten uit, waarvan ons echter slechts de uitgaven van 1624 van Henricus Hondius bekend zijn.
Behalve deze wandkaarten gaf B. van 1604 af verschillende landkaarten in atlasformaat uit: 1604 de XVII Nederlanden en Holland; 1605 Spanje; 1606 wereldkaart in Mercatorsprojectie en Italië; 1607 Frankrijk en de Beemster; 1608 de XVII Nederlanden en Holland; 1610 Gulik, Kleef en Berg van H. Gerrits; 1612 de Beemster van L.J. Sinck; 1613 Lithauen van H. Gerrits; 1614 Rusland van denz.; 1617 (?) Bohemen, Duitschland en de vier werelddeelen afzonderlijk.
Of B. met de uitgave van deze afzonderlijke kaarten reeds de voorbereidselen trof voor een latere atlas-uitgave is niet bekend; wel zijn verschillende er van in zijn Atlas terug te vinden. In 1630 gaf hij een Appendix uit bij de atlassen van Ortelius en Mercator - Hondius. Behalve verschillende van de vroeger door hem afzonderlijk uitgegeven kaarten vormt de kaartenverzameling van Jodocus Hondius van 1629, waarvan B. door aankoop eigenaar werd, er den grondslag van. De Appendix ondergaat in 1631 een uitbreiding. Door de uitgave van deze Appendices worden B.'s groote concurrenten Hendrik Hondius en Johannes Janssonius eveneens aangespoord tot de uitgave van een Appendix bij hun (Mercator-)atlas, welks kaarten in 1633 in de fransche editie van hun Atlas worden opgenomen, waardoor deze tweedeelige uitgave niet minder dan 238 kaarten bevatte.
Tegen dezen zoo gunstig bekend staanden atlas bindt B. in 1634 met de uitgave van zijn Tooneel des Aerdriicx den concurrentie-strijd aan. Uit de brieven van B. aan Schickardt en uit zijn aankondigingen in de catalogie van de Frankfurter en Leipziger Messen en uit de Nieuwstijdingen van J.v. Hilten zien wij, dat B. voor het eerst in 1634 een kaartenverzameling uitgaf, welke hij den naam van Atlas waardig keurde. Sedert enkele jaren is een duitsche editie van dezen ééndeeligen atlas van Blaeu bekend, bevattende 161 kaarten, waarvan 7 in onvoltooiden staat, terwijl 4 kaarten afdrukken geven van koperplaten, feitelijk niet bestemd voor den atlas (van de in de Nieuwstijdingen van 11 Febr. 1634 aangekondigde nederduitsche, fransche en latijnsche uitgaven zijn geen exx. bekend). In het voorwoord er van belooft Blaeu uitbreiding ervan met een tweede deel.
Den 8. Sept. 1635 kondigt B. in de genoemde
| |
| |
Nienwstijdingen aan: ‘t' Amsterdam bij Willem ende Johannes Blaeu zijn ghedruckt ende worden uijtghegheven, het eerste ende tweede Deel van het Tonneel des Aerderijcx, ofte nieuwe Atlas, in fol. superregali, in vier verscheijde Talen, te weten, Latijn, Franchoijs, Nederduijtsch ende Hooghduijtsch. Het derde ende vierde Deel in die voorsz. Talen, al te samen besondere ende geheel nieuwe stucken ende Beschrijvingen, zullen met Goddelijcke hulpe toecomende jaer in 't licht komen’. Exx. in deze talen zijn bekend; ze bevatten in beide deelen resp. 110 en 112 kaarten. Vooral Duitschland, de Nederlanden en Frankrijk zijn er met een aantal detail-kaarten goed in vertegenwoordigd (resp. 56, 31 en 53); van andere landen, zooals de skandinavische, Rusland, Groot-Britannië en Ierland treffen we slechts overzichtskaarten aan. Uitbreiding van den atlas met een derde en vierde deel had gedurende het leven van B. niet meer plaats; dit bleef voor zijn zoons weggelegd.
Naast de uitgave van landkaarten wijdde B. zich tevens aan de zeekaarten. In 1608 verscheen zijn Licht der Zee-vaert in 2 dln. (herdr. 1617, 1620, 1627, 1629, 1634), waaraan in 1618 een derde deel werd toegevoegd en waarvan in 1619 een fransche vertaling (Flambeau de la navigation, herdr. 1619, 1625) en in 1612 een engelsche (Light of navigation, herdr. 1620, 1622) verscheen. In zijn woord ‘Tot den Goetwilligen Leser’ roemt Blaeu den ‘grooten ende profijttelijcken dienst alle Zeevarende Luyden gedaen met de Zeecaert-Boecken, die voor desen (soo van Lucas Jansz. Waghenaer, Albert Haeyen, Willem Barentsz. ende andere meer) van de Zee vaert ghemaeckt zijn, daerinne met sonderlinghen vlijt hebben beschreven de ghelegentheyt der Stroomen, Havenen ende gaten der Zee van verscheyden Landen’. ‘Nu is oock elck Zeevarendt Man’, voegt B. er ter rechtvaardiging van de uitgave van zijn zee-atlas aan toe, ‘wel bewust, hoe seer sommighe gaten der Zee mettertijdt verloopen en veranderen, besonder op dese Landen van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt: de welcke oock het meestendeel soo seer verandert zijn, sedert bij de voorsz. Autheuren laetst zijn beschreven, dat eenighe geen ghelijckenisse daer van behouden en hebben, andere bijnae verdorven ende sommighe gantsch te niet ende verstopt zijn: Want het Noordergat, dat van Waghenaer ende Albert Haeyen werdt beschreven het beste gat van 't Vlie te wesen, is nu ter tijdt heel anders uytstreckende, ende daer beneffens soo verloopen, dat het niet dan van cleyne schepen can ghebruyckt worden. De Noorder Elve, die van haer beschreven werdt een diep ende schoon gat te wesen, is oock geheel tot niet: Maer in plaetse van dien is de Suyder Elve
met een schoone diepte weder doorgebroken. Item de plaetse daer noch binnen weynich Jaren den Thoren op Huysduynen heeft gestaen, die leyt nu soo verre in Zee, dat gheladen schepen daer over henen het Tessel uyt en in zeylen, etc. Daer over soodanighe beschrijvingen nu ter tijdt niet alleeen (sic!) onbequaem en zijn, maer seer schadelijck, soo men hem daer nae soude willen reguleeren.
Dit aenghemerckt, soo hebben wij (om nae ons vermoghen den Zeevaerders bequamen dienst te doen) de Boecken van de voorsz. Autheuren bij der handt genomen om die (behalven t'ghene wy daer nieulijck by te voeghen hadden) te suyveren ende te verbeteren van alle verloopen, soo veel ons moghelijck is geweest.’
B. laat aan de kaarten voorafgaan een ‘Corte ende clare Inleydinghe tot het verstant van de hemelsche Sphaera, in soo veele, als tot de conste
| |
| |
der Zeevaert van noode is’ (52 pag.), verduidelijkt met afbeeldingen van de bij de zeevaart in gebruik zijnde instrumenten. Als basis voor zijn kaarten diende B. het Thresoor der Zeevaert van L.J. Waghenaer (1e druk 1592). Vele zijner kaarten zijn geheel of bijna geheel aan W. ontleend, andere zijn geheel gewijzigd of nieuw toegevoegd. De titel geeft een geheel valsche voorstelling van den omvang van dezen zee-atlas: Het Licht der Zee-vaert daerinne claerlijck beschreven ende afghebeeldet werdë, alle de Custen ende Havenen, vande Westersche, Noordsche, Oostersche ende Middellandsche Zee'n. Oock van vele Landen, Eylanden ende plaetsen van Guinea, Brasilien, Oost ende West-Indien, want van Guinea, Brazilië, Oost- en West-Indië bevat het werk geen enkele kaart, terwijl de Middellandsche Zee pas wordt weergegeven in het in 1618 er aan toegevoegde Tderde Deel van 't Licht der Zee-vaert. De uitgave van 1608 is verdeeld in twee boeken: in het eerste zijn beschreven en afgebeeld ‘alle de custen ende Havenen vande westersche Zee: namentlijck van Hollandt, Zeelandt, Vlaenderen, Vranckrijck, Spangien ende Barbarien tot aende Cap de Geer. Item vande Eylanden van Canarien, Madera, ende de Vlaemsche Eylanden. Mitsgaders de voornaemste Custen, van Yerlandt ende Enghelandt’ (19 kaarten). Het tweede boek beeldt af en beschrijft ‘alle Custen, Havenen ende Eylanden van de Noordsche ende Oostersche Zeen: als van Vrieslandt, Jutlandt, Denemarken, Pomeren, Pruyssen, Lijfflandt, Sweeden, Noorweghen, Laplandt ende Moscovien. Item de Noord ende Oost-custen van Schotlandt ende
Enghelandt, met de Eylanden daer om ende aen ghelegen’ (22 kaarten).
'Tderde deel van 't Licht der Zee-vaert, inhoudende De Beschryvinghe der Zeecusten van de Middelandtsche Zee. By een vergadert ende in 't licht gebracht door Willem Janssen bevat 30 zeekaarten en bovendien een belangrijken tekst: ‘Van het Ghebruyck deses Boecks’, waarin hij spreekt over italiaansche en hollandsche kompassen, over de afwijking van de naald, het vinden van de geografische breedte, enz.
Een tweede zee-atlas, omvattende hetzelfde gebied als het Licht der Zee-vaert, is de in 1623 uitgegeven Seespiegel. Het eerste deel daarvan geeft ‘Een korte Onderwijsinghe in de Konst der Zeevaert’; het tweede beschrijft de ‘Seekusten van de Oostersche ende Noordsche Schipvaert’ (56 kaarten); het derde deel de ‘Seekusten van de Westersche Schipvaert’ (52 kaarten), alles ‘wt ondervindinghen van veel ervaren Zeevaerders vergadert.’ Niet alleen is het aantal kaarten in den Seespiegel, door de grootere schaal, sterk vermeerderd, de meeste zijn ook geheel herzien en aangevuld. In 1638 wordt er een vierde deel aan toegevoegd, ‘inhoudende eene beschryvinge der See-havenen, Reeden, en Kusten van de Middelandsche Schipvaert’, waarin men al de kaarten en profielen van deel 3 van het Licht der Zee-vaert, afgedrukt van dezelfde koperplaten, terugvindt. - De Seespiegel verscheen in 1623, 1624, 1627, 1631, 1638 (met een vierde deel), 1640, 1643 (met 4e deel), 1650, 1652, 1655, 1658; engelsche vertaling (Sea-mirrour) 1625, 1635; (Sea-beacon) 1643, 1653.
Naast deze zee-atlassen gaf B. verschillende afzonderlijke ‘paskaarten’ uit: 1. Paskaart van Guinea, Brasilien ende Westindien, ongedateerd, doch volgens Wieder van 1617 (hierop voegt Willem Jansz. voor 't eerst den naam Blaeu aan zijn naam toe); 2. Paskaarte van de Westersche Zee, vertonende de custen van Nederlandt, Vranckryck, Engelandt, Spangien ende Barbarien, mitsgaders d' Eylanden van Canarien, Açores, Cabo Verde
| |
| |
en Terra Neuva (ongedateerd, niet vóór 1617); 3. West Indische Paskaert.... vertonende (behalve Europaes zuydelijckste) alle de Zee-kusten van Africa en America, begrepen in 't Octroy.... verleent aen de generale West- Indische Compagnie. Mitsgaders die van Peru en Chili inde groote Zuyd-Zee (1e druk van 1617, 2e van 1621?), waarbij hij in 1630 een Onderrichtinge ende 't Ghebruyck van de West- Indische Pas-kaert met de vergrootende graden der breete uitgaf (slechts een ex. van den druk van 1639 is bekend); 4. Pascaert vande Oost- Zee.... 1622.
Ten dienste van de zeevaart gaf B. verder nog uit: 1. Nieuw graetbouck, nae den ouden styl vuyt de aldercorrecste observatien van den vermaerden astronomo Tycho Brahe, gecalculeert ende gestelt op ten meridiaen deser Nederlanden. 't Octrooi is van 1605; echter is geen ex. bekend; 2. In deze pascaerte hebdij alle de Zeecusten van geheel Europa, seer perfectlijck afget(eeck)ent door Cornelis doedsz. van Edam op hare rechte streckingen ende ware hoochten, vytgenomen alleenlijck de Middelantsche Zee.... Ghedruckt 't Amsterdam bij Willem Janssoon op 't Water inde Sonnewyser (van dezen eersten druk is geen ex. bekend, wel van een lateren staat); 3. Tafelen van de declinatie der Sonne, ende der voornaemste vaste sterren, Mitsgaders van 't verscheyden gebruick der Noordsterre Nieulycx, allen Zeevaerenden ten dienst, ghecalculeert door Willem Jansz. Blauw (1625).
B.'s roem als cartograaf was oorzaak, dat hij 3 Januari 1633 tot kaartenmaker van de Oost-Indische Compagnie werd aangesteld, opvolger van Hessel Gerrits, welke functie hij tot zijn dood vervulde en waarin zijn zoon Joan hem opvolgde. Met behulp van de journalen en schetskaarten der schippers vervaardigde hij kaarten van haar kwartieren. Mogelijk zijn er onder de anonieme kaarten in de archieven van de Compagnie nog enkele kaarten van Blaeu's hand.
Naast zijn activiteit als cartograaf en uitgever van kaarten en atlassen, moet ook Blaeu's overige uitgeverswerkzaamheid worden vermeld. Zoo gaf hij b.v. werken uit van Jan v.d. Velde (1605), Corn. Doedsz. (1606), Guicciardini (1612), J. Sems (1612), S.H. Cardinael (1617), Sems en Dou (1616?), Nic. Hulerius (1617), W.Cz. Schouten (1618), J.P. Dou (1620), W. Snellius (1622), J.P. Dou (1626), Sam. Morolois (1626), Fr.v. Schooten (1627), A. Girard (1629), Adr. Metius (1631), Phil. Lansbergen (1631), A. Metius (1633), M. Vossius (1635), P.C. Hooft en Roemer Visscher.
Uit zijn huwelijk met Maritgen Cornelisdr. van Uitgeest (gest. 1637) werden 7 kinderen geboren (Joan, Lucie, Jacob, Christina, Cornelis, Catharina en Willem), van welke Joan (1) en Cornelis hiervoor zijn behandeld.
Van zijn portret bestaat een prent door J. Falck.
Zie: P.J.H. Baudet, Leven en Werken van Willem Jansz. Blaeu(1871); dez., Notice sur la part prise par W.J. Blaeu dans la détermination des longitudes terrestres (1875); Ch.M. Dozy, W.J. Blaeu in Tijdschr. aardr. gen. (1887); F.C. Wieder, Monumenta Carthographica III (1929); E.L. Stevenson, Willem Jansz. Blaeu 1571-1638. A sketch of his life and work, with an especial reference to his large world map of 1605 (New York 1914); dez., Terrestrial and celestial globes; J. Keuning, Blaeus Appendix in Tijdschr. aardr. gen. (1931), 420-437), alsmede de verschillende uitgaven van Blaeu zelf.
Keuning
|
|