[Bergsma, Johannes Casparus (1)]
BERGSMA (Johannes Casparus) (1), geb. 16 Oct. 1746 te Dokkum, overl. op zijn buitenverblijf te Metslawier 27 Juni 1793, zoon van den secretaris en gedeputeerde Willem Bergsma en Rimelia Schik, was in 1765 jur. cand. aan de franeker hoogeschool, waar hij bevorderd werd tot jur. utr. dr. In 1768 werd hij benoemd tot gecommitteerde raad ter admiraliteit van Amsterdam wegens Friesland, in 1783 tot secretaris van Dantumadeel, in 1785 grietman van Franekeradeel, in welke hoedanigheid hij zitting verkreeg in de vergadering van het mindergetal van Oostergo. Tevens was hij voorzitter der Staten van Friesland, dijkgraaf en ontvanger-generaal van Oost-Dongeradeel en volmacht ten landsdage. Bij zijn benoeming tot grietman verscheen bij H. Post te Leeuwarden een Gelukwensch aan de eigenerfde ingezetenen van Franekeradeel in overheerlijke trochaïsche versen. Op 19 Sept. 1787 stond in de Leeuwarder Courant tegen hem en Martinus Scheltema een dreigbrief van Coert Lambertus van Beyma c.s., dat hij hun bezittingen zou verwoesten en Friesland onder water zetten, als er meer krijgsvolk in de provincie werd gehaald, ‘al waren het ook de eerlooze Plettenbergers’. Op 13 Dec. 1788 kwam in het licht bij J. v.d. Haak te Leeuwarden een Deductie van freule Elisabeth Anna van Aylva tegen hem en twee jonkheeren Harinxma thoe Slooten in zake de geschillen over het grietmansambt van West-Dongeradeel. Hij was ongehuwd, maar had twee natuurlijke kinderen, die hij bij testament erkende, nl. Johanna B., gehuwd met Mr. Jean le Maire, ontvanger en later rechter van instructie te Leeuwarden, en Johannes Caspar B., notaris aldaar (geb. 7 Aug. 1780, overl. 9 Juli 1820,
gehuwd met Sytske Gesina Bergsma).
Zie: Nederl. Patriciaat (1927), 26 (met portret en rouwbord); mijn Stads- en Dorpskroniek van Friesland (1930) I, 341, 350, 358, 376.
Wumkes