| |
[Bergen, Jan van]
BERGEN (Jan van), heer van Glimes (II volgens den een, III rekent de andere), de oudste (?), meer waarschijnlijk de 3e (of, volgens weer anderen, de 4e?) zoon van Jan (II?) ‘mette Lippen’ en Marg. of Maria de Saint Simon en dus (oudere) broeder van Cornelis (1) (zie dl. IX, kol. 51), evenals deze geb. en gedoopt te Wouw en wel op 15 Oct. 1452, waar dit ‘aanvallige’ ‘Godsgeschenk’ de eerste jaren van een veelbewogen, lang leven doorbracht. Als ridder en heer v. Walhain (sinds 1481 was hij door aankoop ook heer v. Borchvliet geworden) vinden we hem, afgezien van zijn benoeming tot opper-jagermeester in Brabant in 1472 (1477 ?) door Karel den Stoute (in het kamp van Falny) voor het eerst in het openbaar vermeld in verband met een poging van zijn vader en hem om hun zoon en broeder Anthoni(u) s, abt van St. Truiden, in de macht der Luikenaars geraakt, voor een bepaalde som vrij te koopen, hetgeen, mede door toedoen van Maximiliaan, ook gelukt schijnt te zijn (Taxandria 1924, 114-115, waar overigens in dit verband hun namen niet genoemd worden, wel dat hij, Anth., in dien treurigen tijd van armoede, ook van de genoemde abdij, door zijn familie, waarvan dan Jan genoemd wordt, en ook later nog, onderhouden moest worden).
Hoe deze laatste vervolgens optreedt in den oorlog, gevolgd op de vrijlating van Max., zagen wij reeds in het art. Cornelis, o.a. bij het beleg van Namen (Juli 1488), van welks kasteel hij de hoede kreeg van Oct. van dat jaar tot Sept. 1489.
Hij was toen al in het bezit van het dorp en kasteel van Wouw, daar zijn vader hem dit als huwelijksgoed bij acte van 12 Dec. 1487 had overgedragen. En toen deze in 1494 stierf, volgde de beleening met Bergen op Zoom, waar hij, 17 Sept. van dat jaar, werd ingehuldigd.
Reeds was hij een aanzienlijk heer, trouwens al sinds 1481, jaar van zijn beleening ook met Walhain en Melyn (dat later door afstand aan zijn jongeren broer Cornelis kwam), toen hij onder Max. zijn intrede deed in de Vliesorde, aan welken
| |
| |
vorst hij ook den titel dankte van ‘Premier chambellan’ van Philips, eersten kamerheer des hertogen.
Behalve van de genoemde heerlijkheden had de dood van zijn vader, dien hij ook als heer van Glimes opvolgde, hem in het bezit gesteld van de heerlijkheden 's Gravenwezel. Schooten en Merxem, welke plaatsen hij, 21 Sept. 1495, verhief voor het opperleenhof te Brussel. Dat hij tot de eersten onder de aanzienlijken behoorde, volgt vanzelf al uit zijn bovenvermelde benoeming tot eersten kamerheer.
Als bezetter van dezen post van vertrouwen der vorsten, had hij daarbij een voornaam aandeel in de leiding der financiën, waarvoor door verordening van Max. (Brugge 26 Dec. 1487) een soort raad werd ingesteld, bestaande uit tal van groote heeren, waaronder de heer v. Walhain het eerst genoemd wordt na Philips v. Kleef en de heer van Beveren (dl. VIII, kol. 208), als allereersten aangeduid na ‘noz cousins’. En gelijk hij bij de financiën een rol van beteekenis speelde, ook in den aanvang van de regeering van Philips, zoo komt ook zijn naam voor bij een ontwerp voor een krijgsraad, evenals die van den heer van Zevenbergen (1514).
De gunst van zijn vorst viel hem ten deel na den vrede van Senlis, toen hij een plaats kreeg in het gezantschap, dat Marg. uit Frankrijk (Vendeuil) in de Ned. moest terugleiden, gevolgd door zijn afvaardiging naar Max. in Duitschland. En als in 1495 Philips de Schoone zijn ‘Blijde Inkompste’ houdt te Brussel (22 Juli), is ook heer Jan in volle uitrusting tegenwoordig.
Doch de meeste glans straalde van hem uit, als hij opvoeder (gouverneur) en eerste kamerling of hofmeester (?) van den jongen Philips wordt, als hoedanig hij, gedurende de gevangenschap van Max. in Brugge (1488), een bevel van den Paus aan den Groot Baljuw van Henegouwen in naam van den Raad teekent. Tot 1502, toen hij in ongenade viel, heeft hij dat ambt bekleed, hij, dien Max. ook tot den gewichtigen post benoemd had van gouv. en souverein baljuw van Namen, volgens sommigen trouwens al in 1493 (Dumont, III, 2, 209).
Doordat hij dan ook in blakende gunst stond, aanvankelijk mede van Philips, van wiens zoon Karel hij na diens geboorte in 1500 als tweede doopvader optrad met een degen als geschenk, geschiedde het, dat hij vooraan stond in het gevolg, dat de eer had dien vorst te begeleiden op de reis naar Spanje (1501). Van zijn broeders bleef Cornelis (zie art.) in den Raad van Engelbert v. Nassau in de Ned. en bij de kinderen van Philips achter, maar vergezelde ook Hendrik, bisschop van Kamerijk, kanselier van de Vliesorde, den vorst en ook Cornelis' oudste zoon Max. (zie art.) en mede een bastaard, Jan v. Bergen. Met het oog op die reis werden bij verordening van 1 Nov. 1501 verschillende personen voor tal van bedieningen aangewezen, al hebben zij die niet alle vervuld; zooals voor ‘grant et premier chambellan’ o.a. de graaf v. Nassau en v. Bergen (dl. VII, kol. 971). Maar zijn broeder en neef hebben ook gedeeld in de ongenade, die heer Jan blijkt getroffen te hebben, toen het hof zich in Toledo ophield (23 Juli 1502), naar den beschrijver van de ‘Eerste Reis’ als een gevolg van een twistgesprek tusschen den heer v. Bergen, Philips' ‘ancien gouverneur’ en den aartsbisschop van Besançon, diens ‘ancien précepteur’. Die ongenade had terugzending, ook van anderen, ten gevolge, en de beteekenis van dien harden maatregel was, dat de vorstengunst jegens v. Busleyden die van de v. Bergens overstraalde, m.a.w. dat voor het oogenblik de fransch-gezinde politiek (dl. VII, kol. 959), door eerstgenoemde als door Chièvres voorgestaan, aan het langste einde trok; de heeren
| |
| |
v. Bergen toch golden als de grootste voorstanders van een meer engelsche staatkunde aan het brusselsche hof. Busleyden verving dan ook Hendrik v.B. als chef van den geheimen raad. Heer Jan v.B. werden de ambten van gouv. van Namen, ‘Grand Véneur’ van Brabant en Kastelein van Vilvoorden ontnomen; de beide eerste ambten kwamen aan Chièvres, het laatste aan Nassau en weer een Croy volgde als bisschop van Kamerijk Hendrik v.B. op, die nog in 1502 gestorve nis, waar Busleyden - hun tegenstander - reeds een maand na het conflict (27 Aug. 1502) te Toledo den dood gevonden had. Wat Jan v.B. betreft, in 1505 kocht hij, bij pandrecht, de heerlijkheid van Calmpthout en Esschen.
Maar ook in de politiek gaat hij weer een rol spelen, eigenlijk sinds den herfst van genoemd jaar, wanneer Philips zijn onvoorwaardelijk vertrouwen op Lod. XII begint te verliezen, wat aan Vincenzo Quirini blijkens een bericht van 29 Nov. 1505 ook niet ontgaan was (Archif f. österr. Gesch. Bd. 66 (1885), 177). En blijkbaardoelt kardinaal d'Amboise op hem als leider van de oorlogspartij in den Raad (16 Aug. 1506, v.d. Bergh, Corr. 1, 68).
Na Philips' vroegtijdigen dood, waarna hij Max. zijn diensten aanbiedt voor het regentschap - ondanks de vroeger ondervonden bruuske behandeling - en hem aanbeveelt aansluiting te zoeken bij Engeland en zoo mogelijk ook bij Spanje, hadden langdurige beraadslagingen plaats in de Statenvergadering, waarvan het resultaat was het besluit om aan Max. de voogdij over zijn kinderen en het regentschap der Nederlanden aan te bieden. Tot hen, die daartoe naar den Keizer gezonden werden, behoorde ook Jan v. Bergen.
Men weet het: Max. heeft zijn dochter Margaretha aangewezen en gezonden om voor hem die voogdij waar te nemen.
En Jan v.B. moest haar dadelijk (uit Savoye) gaan halen. En in het voorjaar 1507 verscheen zij in de Ned., waar zij in Brussel haar Raad installeerde tot welks leden alweer de aanzienlijkste heeren des lands behoorden, ook heer Jan v.B. (gelijk zijn broeder Corn., zie art.). Het meest betoonde hij diensten in de zaken met Engeland; ook de landvoogdes toch was vooral engelsch georiënteerd. Het gold besprekingen naar aanleiding van de verdragen, door Philips den Schoone nog gesloten na diens noodlanding in Engeland.
Zoo voor die verdragen, die zoowel den handel (Malus Intercursus en zijn wijziging onder Marg.), een staatk. verbond (hulp tegen Gelre!), als huwelijksverbonden betroffen (van Karel ‘v. Luxemburg’ met Maria v. Engeland en een oogenblik ook nog van de Regentes zelve met den engelschen Koning; zie de art. Philips de Schoone en Marg. v. Oostenrijk). In de laatste maanden van 1507 hadden de voornaamste onderhandelingen te Calais plaats, waarbij Jacob v. Luxemburg, heer v. Fiennes, en de heer v. Bergen, leiders der eng. partij, de regeering van Marg. vertegenwoordigden. Maar door het dralen van Max. moest het nog tot 17 Dec. 1508 duren vóórdat J.v.B. in Londen, bij wijze van procuratie, de verloving van Prins Karel met Maria v. Engeland kon voltrekken (bij meerderen beschreven, o.a., behalve in de Gesch. v. Merxem (dl. I, kol. 280-281) en bij Henne (dl. I, kol. 211-212); ook bij W. Busch, König Heinrich VII Stuttgart 1892), 234; vgl. nog le Glay, Corr. I, 93); trouwens ook de Engelschen van wie, op verschillende tijdsgewrichten, Thomas Wolsey, toen kapelaan, de latere groote raadsman van den volgenden koning, en St. John, commandeur van Rhodus, op den voorgrond traden, aarzelden vooral waar het betrof de te verleenen hulp, maar ook in
| |
| |
zake den bruidschat (Kooperberg, 263, 266, 269 vlg., 275, 278). Zoo genoot heer Jan v.B. het vertrouwen van den Keizer (veelvuldige zendingen van v.B. naar hem, vooral in 1510, herhaaldelijk bij le Glay, zie een eigenaardige opdracht aldaar dl. I, kol. 353, maarvgl. ook dl. II, kol. 109), zoowel als van diens dochter, ook al slaagde hij er niet in den inval van Robert v.d. Marck en de Franschen aan de Maasoevers in het Namensche tegen te houden. Sterk kwam het eerstbedoelde vertrouwen ook hierbij uit, dat de eerste den laatste opdroeg het verdrag van Schoonhoven (welke wapenstilstand te Rouaan bekrachtigd werd voor 6 weken door Lod. XII, zie: Neg. dipl., dl. I, kol. 218) niet goed te keuren vóórdat het nader onderzocht was door v. Bergen, Roggendorff en Meulenburg; en het laatste doordat Marg. hem koos als een harer begeleiders naar Kamerijk, maar ze heeft het niet bij haar vader kunnen doorzetten, dat v. Bergen als opvoeder van aartshertog Karel benoemd werd in plaats van den meer franschgezinden Chièvres, onder den indruk van de in genoemde stad met de bekende ligue bekroonde onderhandelingen. v. Bergen werd schadeloosgesteld met den titel van Eerste Kamecheer des Keizers en niet minder door hem te herstellen in het hem, 1502, ontnomen gouvernement van Namen (met wat daarbij behoorde, waarover Henne, I, 218-219; van hem in die kwaliteit is op het Rijksarchief te Brussel een Dagboek bewaard, dat als ‘Comptes de Jean de Berghues’ menigen geschiedvorscher van dat tijdvak welbekend is). En hiervoor moest weer Chièvres schadeloos gesteld worden, die het te voren bekleed had. Maar als de Keizer kort daarop de daarvoor noodige, reeds ingewilligde, som herroept, hoopt hij
daarmee stof op voor persoonlijk conflict tusschen de beide partijhoofden. Echter tot een ander persoonlijk conflict gaf weer de begunstiging van v.B. door de landvoogdes aanleiding.
Immers ook Hendrik van Nassau maakte aanspraak op de eerste plaats in het commissariaat voor de benoeming der magistraten in Zeeland. Voor het loopend jaar zou Nassau den voorrang behouden; overigens werd het recht van v.B. erkend. Aldus de oplossing van Brussel, 7 Aug. 1509!
De eerstvolgende jaren waren jaren van wankelende politiek van Max. en andere leden van het Verbond van Kamerijk, eig. van het begin af of spoedig daarna weinig eensgezind. Eerst houdt de Keizer het nog met de Franschen, dan krijgen we geleidelijk de afscheiding, uitloopende op de Heilige Ligue. Marg. was veelal de bemiddelaarster dier politiek en de heer v.B. dikwijls haar onderhandelaar bij den Keizer, ook wel tusschen beiden ontboden door den Keizer (begin 1511), in dezen tijd meermalen verschillend van meening, behalve in het conflict met Gelre, waarbij ook Jan v.B. betrokken was (Ulmann, II, 427 Anm. 2). Immers nam hij deel, Juni 1511, aan de actie bij Yselstein, dat ontzet werd (v.d. Bergh, Corr. dl. I, kol. 293-295), zoowel als aan het (vergeefsche) beleg van Venlo, waar hij zijn zoon met een ander corps Namureezen versterkte, in 1512 aan de hem opgedragen bewaking van het gebied om Eindhoven (v.d. Bergh, II, 50). Ook Engelschen hadden deelgenomen aan den strijd om Venlo, hetgeen Max. weer vriendelijker tegenover hun Koning stemde en mede den weg hielp banen voor een nieuw samengaan, ook met Spanje, tegen Frankrijk. De Ned. zouden buiten het terrein van den nieuwen strijd met Lod. XII gelaten worden, had Marg. behendig weten te bewerken (zie dl. VIII, kol. 1119). De verdragen
| |
| |
werden te Mechelen 5 April 1513 geteekend o.a. ook door Jan v.B. als een harer commissarissen. In den nu volgenden oorlog, waarin Ferd. v. Arragon zoo'n bedriegelijke rol speelde, beide partijen misleidend, was v.B. zoo iets als ‘verbindingsofficier’ tusschen Max. en Hendrik VIII (vgl. ook le Glay, Corr. dl. II, kol. 80), ook om diens duitsche landsknechten aan te voeren, en hij heeft zich van die taak gekweten op een wijze, die hem de genegenheid van laatstgenoemde bezorgde, versterkt nog na den slag van Guinegate en de inneming van Therouaan, toen hij, daarvan gebruik makende, de vriendschap tusschen beide vorsten, weer ernstig bedreigd, wist te herstellen. En over zoo'n bemiddelaar toonde zich Hendrik VIII in een schrijven aan de landvoogdes zeer voldaan (over de zending bij den eng. koning Neg. Dipl., dl. I, kol. 549-550). Maar, gelijk we reeds zagen, bemiddelende onderhandelingen moest v.B. in deze periode ook veel voeren tusschen Marg. en haar vader, die toen nogal eens van elkaar afwijkende meeningen hadden, ook in zake den toen 13-jarigen Karel, zijn verblijf en toekomst, ook op het punt van zijn huwelijk met Maria v. Engeland, vastgesteld op het voorjaar 1514.
In dit jaar loopt diens minderjarigheid reeds ten einde en 6 Jan. 1515 werd hij meerderjarig verklaard. Chièvres had daarin, met den voor geld zoo toegankelijken Keizer, sterk de hand gehad. Van hem is v. Bergen nog steeds een verbitterd tegenstander. Uit hun correspondentie blijkt hoe ernstig - schoon tevergeefs - Max. of Marg. getracht hadden een verzoening te bewerken, trouwens reeds in 1507 (toen ook twist met den heer de Ville en wel over de jacht van Brabant), maar vooral in 1511 en later. Trouwens Chièvres vond niet alleen Jan v.B. tegenover zich, maar ook door diens neef Max. en meerdere aanzienlijke heeren, die zich zelfs vereenigen om hem tegen te werken, meest invloedrijk in de Noordel. Ned., en, meer dan Chièvres gewenscht achtte, op Engeland georiënteerd, afhankelijk immers ook van den handel met dit land.
Doch als eerste kamerheer bleef de leidende rol aan Chièvres en aan Sauvage, als kanselier, beiden ook lid van den nieuw ingestelden Raad, waarin intusschen ook tegenstanders optraden als Jan v.B. En die daarin bleef tot zijn dood!
En dat alle gekonkel en intrigues ten spijt. Zoo was er, na den dood van Ferd. v. Arragon (1516) sprake van, dat diens gelijknamige kleinzoon in de Ned. de regeering zou voeren onder leiding van Marg. en v. Bergen. Inderdaad landde genoemde prins te Vlissingen, 18 Mei 1518, en werd overal met veel eerbewijs ontvangen. De goede stemming werd echter verbroken doordat de heer v. Bergen zich beklaagde - niet zonder grond - dat hij bij zijn vorst verdacht was gemaakt als zou hij diens belangen bij den Keizer en de Aartshertogin benadeeld hebben, inzonderheid door hen op te hitsen tot oorlog tegen den hertog van Gelre en zelfs, door heimelijke praktijken, de toestemming van den ‘aide’ van Brabant verhinderd hebben. En volgens een rapport van Ferry de Croy, heer van Roeulx, zou Karel zijn broeder ernstig aanbevolen hebben zich wantrouwend te betoonen tegen den heer v. Bergen en de zijnen en zich er voor te hoeden diens raadgevingen op te volgen.
Die verdachtmakingen bij den Koning schreef hij aan zijn vijanden toe.
Met deze bezwaren trad v. Bergen, door tal van bloedverwanten vergezeld, op voor de vergadering van de Vliesorde, met de te Gent aanwezige leden van den Raad, aldaar op zijn verzoek bijeengeroepen bij de gelegenheid van Ferdinands bezoek
| |
| |
aan die stad. Ook Marg. was tegenwoordig (30 Juni 1518). Het directe resultaat was een raad aan v.B. om zijn vertoogen te richten tot den Souverein, die niet zoo onvoordeelig over hem heette gesproken te hebben als hij geloofde; de landvoogdes en Ferdinand, zouden, ieder van hun kant, hem in een brief steunen.
v.B. nam aan en zijn vertoog ging naar Spanje. Eenigen tijd later kwam bij de eerste een antwoord van den vorst.
Dit scheen de landvoogdes te bevredigen, die ook haar machtsbevoegdheden weldra uitgebreid zag en Jan v.B. bleef een grooten invloed aan het Hof uitoefenen. En die invloed kwam weldra sterk uit in zijn twist met Philibert Naturel, die toch in hooge mate het vertrouwen des Konings genoot en niet alleen lid was van den Raad, maar ook kanselier der Vliesorde.
v. Bergen beschuldigde hem van geheime betrekkingen met Frankrijk en verzette zich, met Marg., zelfs tegen den Koning in, tegen den terugkeer in de orde van den kanselier, toen deze, zijn functies als zoodanig neergelegd hebbende om den bisschopszetel van Autun te bezetten, weer in de Orde wilde opgenomen worden. Doch toen koning Karel hem de hand boven het hoofd hield, bleef Preudhomme of Naturel zoowel lid van den Geheimen Raad als kanselier van de Orde.
Ook een volledige overeenstemming tusschen Bergen en Chièvres wilde maar niet vlotten, allen bemoeiingen van Max. en Marg. ten spijt, en waartoe het initiatief van Chièvres was uitgegaan, die toch ook in zijn tegemoetkoming tot Frankrijk niet zoo ver wilde gaan als Philips van Kleef. Maar de Engelschen slaan, al van het begin 1516 af, met bezorgdheid gade al wat op eenige toenadering tusschen beide heeren lijkt. Wat overdreven, waar ook de wensch van Chièvres een nicht te zien huwen met den zoon van den heer v. Bergen niet in vervulling ging, al betoonde nog in 1518 de eng. gezant zich daarvan een voorstander om zoodoende Chièvres geheel te winnen. Zoo bleef v.B. ook gedurende den verderen tijd van Marg.'s gouvernement machtig, al laat hij, ouder wordend, meer en meer het veld over aan het jongere geslacht, hierin vooral vertegenwoordigd door zijn gelijknamigen zoon Jan, heer van Walhain, sinds 1533 markgraaf v. Bergen, en zijn neef Max., heer van Zevenbergen (die volgt).
Febr. 1519 werd de heer van Bergen door Karel naar Engeland gezonden ‘pour une grosse matière’, hetgeen later blijken zou een overeenkomst te zijn om Hendrik VIII weer van Frans I àf en naar Karel toe te trekken.
Deze laatste vorst werd intusschen werkelijk Karel V, doordat hij in 1519 als keizer van Duitschland zijn het vorige jaar overleden grootvader Max. opvolgde. Eerst Oct. 1520 had de kroning te Aken plaats, waarheen hem zijn tante en een menigte groote heeren begeleidde o.w. ook de heeren v. Bergen en v. Zevenbergen.
Na de plechtige feesten wachtte de landvoogdes en de heeren, in de provinciën teruggekeerd, daar nieuwe bezorgdheid in verband met de min of meer geheime bedoelingen van het fransche hof. Daartegen rustte men zich toe, ook door een verbond met Engeland, gesloten Aug. 1521; het daartoe strekkende verdrag was mede geteekend door v. Bergen, die zich met den keizer te Brugge bevond. En het jaar daarop begon de krijg. Maar het bleek heel moeilijk de noodige geldmiddelen te vinden, waar de schatkist, ook om de kroningsfeesten nog zoo kort te voren duchtig aangesproken, weldra berooid bleek. Jan v.B. was een dergenen, die zich, met name in Brabant, veel moeite
| |
| |
gaven om de gelden te doen opbrengen, aanvankelijk in Leuven zonder resultaat. Later was hij bij de Staten van dat gewest, na heel wat betoog, gelukkiger doordat hij de geestelijkheid wist te overreden.
Kort daarop kreeg hij het wederom te kwaad met Naturelli, maar thans ook met Marg., die met de jaren minder tegenspraak kon dulden van de heeren, welke zich trouwens evenzeer over haar beklaagden als zij ontevreden was over hen.
Met name waren de heeren v. Bergen en v. Ravenstein misnoegd en zij gaven aan die stemming uiting te Mechelen en wel andermaal in een bijeengeroepen vergadering van de Vliesorde en den Geheimen Raad.
Bij beiden betrof het een machtskwestie, bij v.B. om de heerlijkheid van Beveren, die door den procureur-generaal van den Raad van Vlaanderen was aangeslagen. En zoo heftig was hun optreden, dat ten slotte, ook in het zuiver formeele, de vorstin zoete broodjes moest bakken, te meer waar de Orde het grootendeels eens was met v.B., haar oudste lid. De Aartshertogin, die toe had moeten geven in de kwestie van uitsluiting van de heeren, o.w. ook van Bergen, van den Raad, waarover zij zich in 1523 beklaagd hadden (Pirenne, III, 93, op grond van Bull. de la Comm. roy, d'hist. 2me Sériet. V (1853) p. 54) werd er niet populairder op, beschuldigd ook van intieme verhouding met den graaf van Hoogstraten. En de ontevredenheid in de gewesten was toch al gevaarlijk door de geldelijke offers, die de oorlog vergde. Philippe Lenoir, ‘maitre des requétes’ en Jan v.B. onderhandelden, niet zonder resultaat, met de Staten van Namen.
En later opnieuw (6 Aug. 1526). Dat stak gunstig af tegenover de gewesten of steden, die geheel weigerachtig bleven op te brengen en gold als vaderlandslievend. Evenzoo als hij in 1528 met enkele andere hooge heeren voor de landvoogdes borg blijft voor 40000 pond grooten, door deze geleend te Antwerpen. Naar Kamerijk vergezelde hij haar het volgend jaar, waar zij voornamelijk den bekenden Damesvrede tot stand bracht gelijk hij, ten zelven dage (5 Aug. dag der publicatie) het oude vriendschaps- en verbondsverdrag, tevens handelsverdrag met Engeland herstelde. Toevalligerwijze voor beiden ook ieders laatste belangrijke daad op het gebied der groote politiek!
Voor zijn heerlijkheden heeft hij, voor en na, ook groote belangstelling aan den dag gelegd - men zie slechts de beneden te noemen Gesch. v. Merxem etc. - maar haar historie ligt vanzelfsprekend buiten het bestek van dit art. Trouwens ook hier was het in hoofdzaak thans gedaan! Zijn meesteres, die hij zoovele jaren, niet zonder bezwaren, maar trouw heeft gediend en wier, vrij onverwachte, dood (zie art. Marg.) op 1 Dec. 1530 hem, haar ouden dienaar wel diep getroffen moet hebben en door wie hij onder haar exécuteurs-testamentair was aangewezen, haar is hij spoedig in het graf gevolgd.
Te Brussel is hij overleden, 20 Jan. 1532. Met groote staatsie werd hij in het voorvaderlijk graf te Bergen op Zoom in de kerk voor het hoofdaltaar bijgezet.
Bij zijn echtgenoote Adriana v. Brimeu (overl. 1 Juni 1500), die hij in 1487 gehuwd had, dochter van Guy, heer van Humbercourt (door de Gentenaren onthoofd), Vliesridder, raadsheer van Karel den Stoute en zijn luit. gen. in het Luiksche, en van Antoinette de Rambures, had heer Jan, die overigens een aantal natuurlijke kinderen naliet (waarvan 7 met name bekend), behalve 3 zoons nog enkele dochters n.l.:
| |
| |
Anna, geb. 16 Sept. 1492, gest. 15 Juli 1541, geh. 18 Juni 1509 met Adolf v. Bourgondië, heer van Veere (overl. 7 Dec. 1540); Adriana (ook wel vóór Anna genoemd), geb. 9 Maart 1495 en in Aug. 1514 gehuwd met Philips v. Nassau, graaf van Wiesbaden. In Oud Bergen voegt Juten daar nog aan toe, met de volgende data: Margaretha, 16 Febr. 1497 en Johanna, 29 Aug. 1496.
De 3 zoons van Jan v. Bergen en Adriana van Brimeu waren:
1. Jan, heer van Walhain, geb. 15 Aug. 1489, overl. 1513 aan een ernstige wonde, na gestudeerd te hebben te Leuven onder toezicht van Adriaan van Utrecht, den lateren paus. Hij liet bij zijn vrouw Anna, dr. van Philips v. Bourgondië (dl. VIII, kol. 209, daar ook Charlotte genoemd) met wie hij gehuwd was in 1511 (huwelijksche voorwaarden al van 3 Nov. 1496) geen kinderen na.
2. Philips (volgens sommigen jonger dan de volgende Antonius), geb. 25 Mei 1498. Hij vergezelde (Henne, II, 207) koning Karel 1517 naar Spanje (de beschrijver van die reis noemt geen namen van edelen, behalve dan van die, welke tot Vliesridders benoemd waren), maar de meening van den geschiedschrijver van Merxem, dat hij Philips den Schoone op diens 2de reis naar Spanje zou begeleid hebben, berust waarschijnlijk op verwarring met Cornelis v.B. Hij overleed Oct. 1525, maar vermoedelijk ook niet in Spanje (gelijk wel beweerd is).
3. Antonius, geb. en gedoopt 13 Mei 1500 te Wouw, overl. 26 Juni 1541, evenaarde zijn vader in verdiensten jegens vorst en land, was heer van Walhain, maar na diens dood ook van Bergen op Zoom (als zoodanig daar ingehuldigd op den dag van S. Baptistus 1532), van Schooten, Merxem en 's Gravenwezel (de laatste 2 heerlijkheden verheven op 3 Aug. 1532), nam deel aan den strijd om IJselstein (Mei 1511), belegerde in hetzelfde jaar mede Venlo met de 500 Namenaars van zijn vader, maakte zich eveneens met zijn rijkdom verdienstelijk voorhet land (schuldbekentenis van Hendrik v. Nassau van 10 Maart 1512), onderscheidde zich in het volgend jaar bij Guinegate, evenals bij de verdediging van Quesnoy.
Nam deel aan den rouw na den dood van Marg. in 1530, in welk jaar hij het ambt van kastelein van Vilvoorden kreeg, door zijn vader reeds sinds 1508 opnieuw bekleed (Butkens, Trophées de Brabant. Suppl. I, kol. 28). Daarna diende hij ook haar opvolgster Maria, die hem bij een oproer te Brussel gebruikte om de rebellen te sussen, schoon te vergeefs, totdat hij, toen zij het wilden opgeven, in de commissie der landvoogdes trad om hun voorstellen te onderzoeken (Dec. 1532).
Hoe hij ook in de gunst des Keizers stond, blijkt nog uit verschillende andere feiten:
1) hij werd lid van den Geheimen Raad (als hoedanig zijn tractement verhoogd werd tot 500 pond 18 Febr. 1526, volgens Henne, III, 244); 2) werd hij, bij het kapittel gehouden in 1531, in het 10 jaar vroeger veroverde Doornik, benoemd tot Vliesridder; 3) de Keizer verpandt hem stad en land van Tholen voor de aanzienlijke voorschotten, hem in 1532 door den rijken heer Anthonis gedaan; 4) de Keizer benoemt hem, 1 Aug. van dat jaar, tot gouverneur en kap. generaal van het hertogdom Luxemburg; 5) kort daarop, in April 1533, verhief de Keizer de heerlijkheid van Walhain met de omliggende heerlijkheden van Glimes, Waver, Opprebais en Hévillers, die alle heer Anthonis toebehoorden, te diens gunste tot graafschap, gevolgd 6) in Mei door de verheffing van Bergen op Zoom tot markgraafschap of markie- | |
| |
zaat (ook Pirenne, III, 188); 7) droeg Karel V den markgraaf van B.o.Z., heer van Merxem en Schooten in 1535, toen de Keizer zijn tocht tegen Tunis ging ondernemen, tijdens zijn afwezigheid de bewaring der Ned. gewesten op. Heer Anthonis was 12 Maart 1521 gehuwd met Jaqueline of Jacoba de Croy, uit welk huwelijk geboren werden, behalve 3 dochters Maria, Anna, getrouwd met Robert, graaf v.d. Marck en Arenberg en, weinige maanden na diens dood, met Hendrik v. Montfoort, heer van Abbenbroek (vgl. Gen. en Her. Bl. VIII, 422 en IX, 126), en Meneia, echtgenoote van Jan v. Merode, heer van Petershem (ook in andere volgorde genoemd) en overl. resp. Sept.1528, 15 Juni 1563 en Sept. 1561, de volgende 3 zoons: Jan
(Jan ‘IV’ v. Glimes, geb. op het kasteel van Borchvliet, 6 Febr. 1528 als markgraaf van Bergen op Zoom, opvolger van Anthonis, de bekende figuur uit den tijd van het ‘Voorspel’, omgekomen op zijn reis naar Spanje aldaar 21 Mei 1567; Robert, te Bergen op Zoom, overl. 27 Jan. 1565, die den geestelijken stand volgde en door den Keizer sinds 1547 (Pirenne, III, 162) als coadjutor van den bisschop van Luik (in 1557 bisschop, Pirenne, III, 188), en ten slotte Lodewijk, te Brussel geb. en in de St. Gudele gedoopt (5 Aug. 1535), heer van Merxem en 's Gravenwezel en graaf van Walhain, overl. 20 Nov. 1562.
Zie de lit. onder art. Cornelis en in dit art. Vooral, behalve de meer alg. werken en publicaties als bedoeld VII, 973 vlg. (Philips de Schoone) en VIII, 1124 (Marg. v. Oost.) en waaronder ook de bekende brieven- en bronnenuitgaven van Gachard (vooral in de Coll. des Voyages des Souverains des Pays-Bas, in de Bull. de la Comm. roy. de l'hist. de Brux. e.a.), le Glay, v.d. Bergh, Chmel, Bergenroth, Brewer etc., met de daar tevens vermelde werken van Henne en Wouters, Reiffenberg en Kervijn de Lettenhove, Nijhoff, Walther, Kooperberg, Theissen, de betr. art. in Taxandria, Tijdschr. v. Noordbrab. Gesch. en Volkskunde, met name in jg. 2 (1895), 3 (1896), 4 (1897), 31 (1924).
Verder, behalve v. Leeuwen, Bat. Ill. I, 1095 vlg. en Butkens, Trophées.... de Brabant (la Haye 1726); G. Schanz, Englische Handelspolitik gegen Ende des Miltelallers (Leipzig 1881); L. Duncker, Fürst Rudolf der Tapfere von Anhalt und der Krieg gegen Herzog Karl v. Geldern (1507-08) (Dessau z.j.); E. Gossart, Notes pour servir à l'hist. du règne de Charles V (Brux. 1897) o.a. 20, 30; dez., Charles V. roi d'Espagne (Brux. 1910); G.C.A. Juten, Beschr. v. Bergen op Zoom en Omstreken (uitg. Prov. Gen. v.K. en W. van Noordbrabant z.j.); P.J. Goetschalckx, Gesch. v. Schooten, Merxem en St. Job in 't Goor (gedrukt te Eekeren-Donk, 1919) I, 265 vlg.
Kooperberg
|
|