Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 10
(1937)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 39]
| |
schen candidaat. Hij sloot Dec. 1524 een verdrag met Karel v. Gelre, waarbij deze voor een som gelds afzag van zijn aanspraken op het Oversticht. Het opbrengen van dit geld veroorzaakte in 1525 een gildenoproer in Utrecht, welke echter in 1526 een reactie uitlokte ook tegen den elect, zoodat deze de heerschappij over de stad en feitelijk over het geheele Nedersticht verloor. Een mislukte aanval op Utrecht (Aug. 1527) bracht de stedelingen er toe bezetting van Karel v. Gelre in de stad op te nemen. Deze begon kort er op ook het Oversticht opnieuw te veroveren. Aldus was Hendrik gedwongen hulp te vragen van de regeering in Brussel, hetgeen 27 Nov. 1527 bij verdrag van Schoonhoven werd beloofd, echter slechts op onderpand van het geheele temporaliteit van het Sticht. In Jan. 1528 erkenden de machthebbers van het Oversticht Karel V als landsheer. Nu begonnen de troepen van dezen het Sticht op de Gelderschen te veroveren, terwijl de elect zelf Utrecht herwon. 3 Oct. 1528 kwam de vrede tot stand te Gorcum, waardoor Hendrik het tijdelijke bewind van het Sticht aan Karel V afstond onder voorbehoud van de goedkeuring van den Paus, welke in 1529 werd verkregen. Hendrik verloor ook zijn rechten op het geestelijke beheer van het bisdom en werd in 1533 tot bisschop van Freising benoemd, waar hij tot aan zijn dood werkte. Zie: R.R. Post, Geschiedenis der Utrechtsche bisschopsverkiezingen (Utrecht 1933), 190; J.S. Theissen, De regeering van Karel V in de Noordelijke Nederlanden (Amsterdam 1912), 68 vlg. Post |
|