Op 17 Mrt. 1797 ondersteunde hij het door de constitutie-commissie voorgestelde artikel, waarin bepaald was, dat alle kerkelijke leeraars van alle gezindten van rijkswege bezoldigd zouden worden. Dit artikel werd na zeer lange discussiën op 25 Mrt. met 65 tegen 45 stemmen verworpen.
Op 24 Nov. 1796 hield hij een rede tot verdediging van de door de commissie van 21 ontworpen constitutie.
Op 2 Aug. 1797 werd hij als lid der vergadering niet herkozen, maar hij werd tot eersten plaatsvervanger gekozen in de districten Arnhem en Amsterdam 2. Toen de beide voor die districten gekozen leden op 14 Oct. in de 2e commissie voor de constitutie gekozen waren, had hij voor elk hunner kramen optreden, maar hij weigerde zitting te nemen, om dezelfde reden als Schimmelpenninck (dl. IV, kol. 1225), namelijk dat hij zag, dat de wagen van staat te veel in radicale richting ging.
Bij de verkiezingen na den tweeden staatsgreep van 12 Juni 1798, op 15 Juli d.a.v., werd hij in het district Weesp tot plaatsvervanger van het lid van het Vertegenwoordigend Lichaam gekozen en daar de gekozene voor een ander district optrad, nam hij 18 Sept d.a.v. in genoemd lichaam zitting. Door zijn medeleden werd hij in de Tweede (= onze Eerste) Kamer gekozen.
Door een aantal hevige unitarissen werd tegen de verkiezing van hen, en 10 anderen, die voor federalisten gehouden werden, geprotesteerd. Dit had evenwel geen gevolg.
Bij zijn periodieke aftreding tegen 30 Juli 1799 werd hij 31 Mei te voren niet herkozen. Hij had nu genoeg van de politiek en nam de hem aangeboden betrekking van ontvanger der belastingen aan. Dit bleef hij tot zijn dood, laatstelijk te Vlaardingen. Hij besteedde voortaan zijn vrije uren aan de letterkunde.
Hij huwde in 1801 E.C.M. Hoogvliet, die hem overleefde.
Men heeft van hem: Twee bijbelsche dichttafereelen (Amst. 1783, 2e druk 1784); Hamlet, vertaald naar J.F. Ducis (Amst. 1786); De edelmoedige dragonder (Amst. 1790); Aan alle regters en geregtshoven, aan alle inwoners van Nederland, aan de waereld (Amst. 1797); Lierzang aan het Bataafsche volk bij den aanvang van 1798 (Amst. 1798); Gessner of het Zwitsersch huisgezin (Amst. 1801); Lierzang wegens de ramp van Leyden van den 12 Jan. 1807 (Amst. 1807); Dichttafereelen van den winter, storm en overstrooming van den jare 1809, in 3 zangen met koren (Amst. 1810); Bij de wederkomst van Lodewijk, koning van Holland (Amst. 1810); Hector, vertaald naar J.C.J. Luce de Lancival (Dordr. 1814); Hulde aan de Britsche en Nederlandsche vlootvoogden en helden, bij de overwinning op de Algerijnen den 27. Aug. 1816 (Leiden 1816); Nederland verlost ao. 1813, in 3 lierzangen (Rott. 1817); verder is zijn Nagelaten poëzy uitgegeven door L. de Jongh (Haag en Rott. 1821).
In de evangelische gezangen der Nederduitsch-hervormde kerk is een door hem vertaald gezang opgenomen.
Zijn portret komt in silhouet voor op een verzamelblad door een onbekend kunstenaar.
Ramaer