[Wylich, Gadert, Goddert of Godfried van]
WYLICH (Gadert, Goddert of Godfried van), heer van Grubbenvorst en Huet, drost van Gennep, overl. 14 Dec. 1486, begraven te Schledenhorst, zoon van Adolf, heer van Wylich, Diesfort en Huet en van Hilla van Hessen, verscheen in 1436 als getuige bij het teekenen van den vrede tusschen hertog Arnold van Gelder en hertog Amold van den Berg, kwam in 1440 te Strünckede voor; 1443 werd hij raad van den hertog van Gelder genoemd, 1445 diens gezant en sloot voor hem den vrede van Brabant; in 1450 vergezelde hij Johan, hertog van Cleef, naar het heilige land; in 1460 werd hij, als erfgenaam van Aleidis van Baersdonck, met de halve hooge heerlijkheid Grubbenvorst, het goed Baersdonck en het goed te Wamel beleend, evenzoo 1465 en 29 Sept. 1473. 25 Juli 1476 stichtte zijn broeder Hendrik met zijn toestemming in de kerk te Dornick de vicarie van St. Nicolaas en St. Catharina.
Hij was in 1444 gehuwd met Jutta, dochter van Johan van Bylant tot Halt en Spaldorp en van Christina van Wachtendonck, welke 1 Oct. 1493 stierf en naast haar man te Schledenhorst werd begraven. Zijn kinderen waren: Christoffel (l) (zie hiervoor) en Adolf, woudgraaf van het Cleefsche woud (overl. 1505) ongehuwd.
Zie: Geschlechtsnachricht von der Familie von Steenhuis und der davon abstammenden Familie von Wilich; Geschlechts-Tafel der Reichsgrafen von Wylich und Lottum (beide genealogieën in handschrift in bezit van W. van Wylick te Venlo); Publ. de la soc. hist. et arch. dans le duché de Limbourg (1894), 160; Robert Scholten, Beiträge zur Geschichte von Wissel und Grieth, 97; Maasgouw (1898), 64.
Verzijl