hoogeschool gestudeerd, maar aan welke is onbekend.
Behalve in Overijsel had hij ook als erfgenaam eener tante groote bezittingen in Zeeland. Hij werd reeds spoedig door het kwartier Vollenhove in de Staten van Overijsel afgevaardigd en sloot zich in de politiek aan bij J.D. van der Capellen tot den Pol (dl. I, kol. 578), in 1778 bij het geschil over de drostendiensten. Dit misbruik, dat reeds was afgeschaft door een besluit der Staten van 18 Mrt. 1631, hetwelk in het vergeetboek geraakt was, werd na een 4-jarig debat in de Staten, waarbij met de Vos en enkele andere edelen ook de 3 stemhebbende steden de partij van van der Capellen kozen, bij Statenbesluit van 1 Nov. 1782 afgeschaft. Later werden nog andere misbruiken, die in Overijsel bestonden, bestreden, maar toen van der Capellen in 1784 overleed, was de kracht zijner partij in Overijsel gebroken.
De Vos werd toen een van de hoofden van het verzet tegen bedoelde misbruiken. Veel kon bij gebrek aan medewerking evenwel niet verricht worden. Op 8 Sept. 1786 deden van Pallandt van Zuthem en 4 andere overijselsche leden der ridderschap, onder welke de Vos, en waarbij zich 12 d.a.v. nog 2 anderen voegden, het voorstel om den stadhouder te verzoeken, geen geweld tegen de opstandige stadjes Hattem en Elburg te gebruiken. De Prins heeft zich aan dit verzoek, als het door de Staten al gedaan is, niet gestoord. Tot 1787 bleel de meerderheid in het overijselsch bestuur patriotsch.
Toen het pruisische leger op 13 Sept. 1787 met vergunning der Staten van Gelderland eerst die provincie en vervolgens ook Overijsel binnendrong, stelde de Vos in de Staten op 28 d.a.v. voor, dat deze niet zouden vergaderen zoolang er pruisische troepen op overijselsch gebied waren. Slechts 5 leden der ridderschap, alsmede de steden Deventer en Kampen (deze waren met Zwolle de eenige stemhebbende steden) stemden voor zijn voorstel. Op 22 Oct. 1787 klaagde hij, dat aan zijn woning geweld gepleegd was. Een en ander was oorzaak, dat hij 27 Oct. 1787 werd ontslagen als lid der commissie tot herziening der aan de generaliteit te betalen quota. Ook uit zijn betrekking van lid der admiraliteit werd hij ontslagen.
In het begin van 1788 werd van alle leden der overijselsche staten een nieuwe eed aan den stadhouder geëischt. Toen hij en 8 andere leden dit weigerden, werden zij 28 Febr. 1788 van het lidmaatschap vervallen verklaard.
Doordat in Overijsel, Drente en Groningen minder hevig door de Patriotten was opgetreden, werden hier niet, zooals in de andere provinciën, verbanningen uitgesproken. Zelfs zetten een aantal hoofden der patriotsche beweging, die uit andere gewesten gebannen waren, zich in 1788 in het goedkoope Kampen neder.
De Vos bleef tot Jan. 1795 ambteloos en werd toen weder lid der Staten en afgevaardigde van Overijsel naar de Algemeene Staten. Op 27 Jan. 1796 werd hij in het kiesdistrict Vollenhove gekozen tot lid der Nationale Vergadering. Hij was niet zoo federalistisch gezind als zijn broeder C. de Vos (hiervoor), zooals blijkt uit zijn stem op 2 Dec. 1796 voor het voorstel-Hartogh tot het amalgameeren der schulden en der financiën van de provinciën.
Hij had bijzonder studie van de financiën gemaakt en werd 31 Mei 1796 tot een der 5 leden van de commissie van de financiën gekozen. Ook werd hij 7 Dec. 1796 gekozen tot een der 7 leden van de commissie, die de noodige voorstellen moest doen om de 29 Nov. te voren voorloopig