district Zweeloo, was de Vos weder in federalistischen zin werkzaam, hetgeen het gevolg had, dat hij bij den staatsgreep van 22 Jan. 1798 met 21 zijner ambtgenooten op de Voorpoort te 's Gravenhage gevangen gezet werd. Zij werden 3 Febr. d.a.v. naar het Huis ten Bosch overgebracht en eerst na den tweeden staatsgreep van 12 Juni d.a.v. werd hij evenals de meeste anderen, maar eerst op 14 Juli, vrijgelaten.
Hij bleef nu ambteloos totdat hij 4 Juni 1802 door het staatsbewind benoemd werd tot lid van het bestuur van het departement Overijsel, waartoe toen ook Drente behoorde. Deze betrekking verwisselde hij kort daarna, 14 Sept. 1802, met die van gezant te Parijs, waar hij den op zijn verzoek naar Londen overgeplaatsten gezant Schimmelpenninck (dl. IV, kol. 1225) verving. Dit is de onaangenaamste tijd van zijn leven geweest. In overeenstemming met zijn voorganger trachtte hij (en Engeland was daartoe wel genegen) ons land uit den toen dreigenden oorlog tusschen Engeland en Frankrijk te houden, maar het was Bonaparte's doel, het nog rijke Nederland zooveel mogelijk uit te buiten, en de pogingen van de Vos, waarbij hij steeds even onhebbelijk behandeld werd, faalden. Het gevolg van een en ander was, dat hij in Sept. 1803 teruggeroepen en weder door Schimmelpenninck vervangen werd.
Op 23 Mei 1804 werd hij in het departement Overijsel, waartoe Drente nog behoorde, tot lid van het wetgevend lichaam gekozen. Op 6 Mei 1805 werd hij door den raadpensionaris Schimmelpenninck in het tot 19 leden ingekrompen Wetgevend Lichaam benoemd. In dezelfde maand werd hij tot voorzitter van dit lichaam gekozen en dit bleef hij tot het eind van Schimmelpenninck's bewind. Als zoodanig trad hij na diens ontslag van 4 tot 18 Juni 1805 op als waarnemend raadpensionaris. Hij was dus die dagen de bijna onbeperkte alleenheerscher over Nederland.
Koning Lodewijk benoemde hem 25 Sept. 1806 in het nieuwe Wetgevend Lichaam, en wel voor Overijsel, waarvan Drente nu weder gescheiden was. Na de inlijving benoemde Napoleon hem 26 Dec. 1810 tot lid van het fransche Wetgevend Lichaam voor het departement Bouches de l'Issel. Ook verhief hij hem tot baron de l'empire.
Na de bevrijding werd hij bij Souverein besluit van 29 Aug. 1814 tot lid van de Provinciale staten van Overijsel, en 23 Sept. d.a.v. tevens tot lid van Gedeputeerde staten dier provincie benoemd. Daarop volgde 14 Jan. 1816 zijn benoeming tot lid der Eerste Kamer. Dit bleef hij tot zijn overlijden. Hij werd in 1814 in de ridderschap van Overijsel opgenomen en hem werd in 1821 de titel baron toegekend.
Hij huwde Sophia Cornelia Huyghens, geb. 11 Mrt. 1784, overl. 26 Juni 1856, bij wie hij een zoon en twee dochters had.
Zijn portret is gegraveerd door Quenedey en op een verzamelblad door een onbekend kunstenaar.
Ramaer