in de rechten. Hij bezocht o.a. Siena, Rome, Napels. In 1625, in het Jubeljaar, is hij in Rome.
Tijdens zijn reis hield hij notities, die naar zijn mededeeling in een brief aan zijn broer Joost waren uitgedijd tot een reisverhaal in den omvang van een ‘behoorlijk boekje’. Dit reisverhaal in hs. 4o komt onder no. 79 voor in den catalogus van de boekverkooping van Jacob Marcus, die in zijn sterfhuis plaats had op 7 Sept. 1750, met den titel Voyagie door Vranckrijk en Italien ... gedaan in 't jaar 1624. Het werd gekocht door een Angelcot voor ƒ 2.16 en is sedert spoorloos verdwenen.
In 1626 keerde Willem in Amsterdam terug en vestigde zich ten huize van zijn moeder in de Bergstraat als advocaat. Als zoodanig trad hij op voor amsterdamsche kooplieden, waartoe zijn zwager Joost van Nyekerk behoorde, tegenover hoornsche reeders over een lading potasch uit Dantzig.
Uit het slot van zijn gedicht Afscheit op de Alpes heeft men wel geconcludeerd, dat hij bij zijn terugkomst verloofd was en in Holland zijn vrouw zou vinden; doch m.i. terecht wordt aan deze regels ook een geheel andere interpretatie gegeven. Vooral Sterck en van der Valk hebben er over getwist, of Willem al dan niet katholiek zou zijn geweest. Sterck komt tot het stellige besluit, dat hij niet katholiek was.
Brandt spreekt het vermoeden uit, dat hij stierf aan vergif, hem in Italië ingegeven. Hij zal daar ongetwijfeld zijn motieven voor gehad hebben, doch als wij lezen in een brief aan broer Joost onder hoeveel ontberingen hij, dikwijls te voet en uiterst zuinig levend, gereisd heeft, mag men veronder-stellen, dat, zooals Sterck aanneemt, de reis veel kwaad aan zijn gezondheid heeft gedaan.
Van de brieven, die hij tijdens zijn reis naar huis schreef, zijn er drie overgebleven, twee aan zijn moeder in het Hollandsch, en een aan broer Joost in het Latijn. Deze brieven berusten in hs. bij mevr. de Douairière Mr. A. Verheijen van Estvelt te Boxmeer. Zij geven een aardigen kijk op de hartelijke verhouding tusschen zoon en moeder. Aan Hooft schreef hij uit Italië brieven in het Italiaansch, dat Hooft als zeer voortreffelijk roemde. Deze brieven zijn verdwenen.
Er zijn eenige gedichten van Willem van den Vondel overgebleven. Zij verschenen aanvankelijk bij het werk van Joost in diens Verscheyde Gedichten en ook in de latere uitgaven van Joost v.d. Vondels werken zijn ze opgenomen: een Klinckert voor Joosts Hierusalem verwoest (Werken, ed. W.B. II, 76); een gedicht Op Urbaen den Achtsten, door Joost vertaald naar het Latijn van Willem, dat verloren is (Werken II, 495); Afscheit op de Alpes zingende genomen van Italië (Werken, II 828). Dit gedicht komt ook voor in Wegwijzer door Italië van L. van Bos (Amst. 1665). Een ander gedicht vinden wij nog in Willems brief van 15 Maart 1625 (Werken II, 827). Brandt spreekt nog van een dicht op zijn broeders Lof der Zeevaert en van een ‘Kleppergedicht te Siena op het paardeloopen gedicht’; deze zijn ook vermeld in Plemp's lijkdicht (Vondels Werken III, 179). Cornelis Plemp nl. schreef op Willem van den Vondel een lijkdicht en een grafschrift, beide in het Latijn (de latijnsche tekst bij Sterck, Oorkonden, p. 56). Joost heeft het lijkdicht vertaald (Werken III, 179). D(aniël?) d(e) B(reen?) schreef eveneens een lijkdicht in het Latijn, dat verloren ging. Joost heeft het echter vertaald (Werken III, 180).
Zie: G. Brandt, Leven van Vondel (uitg. Verwijs, 2de druk 1905), p. 43 vlg.; J.F.M. Sterck, Oorkonden over Vondel en zijn kring (Bussum 1918), p. 35 vlg.; Eerste verslag van Het Vondel-