[Vollenhoven, Dr. Hendrik van Beeck]
VOLLENHOVEN (Dr. Hendrik van Beeck), geb. te Amsterdam 7 Mrt. 1811, overl. aldaar 1 Aug. 1871, was de zoon van Jacob van Beeck Vollenhoven, bierbrouwer en Louise Hartsen. Hij studeerde sedert 1828 te Amsterdam aan het athenaeum, maar ging toen te Leiden studeeren, waar hij 3 Nov. 1830 werd ingeschreven, en in 1835 in de medicijnen promoveerde op een dissertatie getiteld: De lichene carachenico sive sphaerococco crispo.
Hij was te Amsterdam eenige jaren als geneesheer werkzaam en kreeg een groote praktijk, toen hij omstreeks 1840 met het oog op zijn gezondheid naar een andere betrekking ging omzien. Hij werd toen lid der firma van Heukelom en van Vollenhoven, graanhandelaren, en bleek een even bekwaam koopman als hij geneesheer geweest was.
Hij werd 19 Jan. 1847 door de Provinciale staten van Noord-Holland tot lid der Tweede Kamer gekozen.
Na de herziening der grondwet, toen bepaald was, dat met het meer uitgebreide stemrecht twee candidaten voor de Eerste Kamer in elk Tweede-Kamer-district gekozen zouden worden, waaruit de Koning eenigen zou aanwijzen om lid der Eerste Kamer te worden, werd Vollenhoven wel niet in een der amsterdamsche districten maar in het district Zaandam tot candidaat gekozen. Uit hen benoemde de Koning hem 11 Jan. 1849 als zoodanig voor Noord-Holland en hij is dit tot zijn overlijden gebleven, ook toen sedert Sept. 1850 de keuze aan de Provinciale staten was.
Hij was in dit lichaam in zijn beide qualiteiten zeer op zijn plaats, hij heeft aan de geneeskundige wetten, die onder het tweede kabinet-Thorbecke tot stand kwamen, niets kunnen verbeteren, daar de Eerste Kamer het recht van amendement mist.
Op 13 Nov. 1855 werd hij benoemd tot lid eener commissie van onderzoek naar het beheer van de maatschappij van weldadigheid, wier financiën in zeer slechten toestand waren, en van welke maatschappij het Tweede-Kamerlid Mackay (dl. V, kol. 333) op haar voorstel 14 Dec. 1856 tot administrateur benoemd werd. Nadat de toestand,