neurs benoemd waren, gaf hij van 2 tot 9 Oct. 1815 zijn beheer aan die ambtenaren over.
Kort daarop vertrok hij naar zijn bestemming te St. Petersburg. In Rusland was hij vooral in het belang der handelsbetrekkingen met ons land werkzaam. Het klimaat was hem niet gunstig, zoodat hij in 1822 verlof verzocht. In 1823 werd hij bij Koninklijk besluit eervol ontslagen als gezant.
Aan Willem I werd in 1824 opgedragen, als arbiter op te treden tusschen Groot-Brittannië en de Vereenigde Staten, in een geschil over de grens tusschen de beide landen. De Koning droeg de beslissing op aan Verstolk, Elout (dl. I, kol. 805) en de Constant Rebecque (dl. III, kol. 251).
Na den stormvloed van 4 Febr. 1825 werd hij door den Koning naar Friesland en Overijsel gezonden, waar hij de noodige maatregelen tot leniging der berokkende schade nam.
Bij Koninklijk besluit van 1 Dec. 1825 werd Verstolk benoemd tot minister van Buitenlandsche Zaken, eerst ad interim tot 10 Mrt. 1826, vervolgens definitief.
De Bosch Kemper, Geschiedenis van Nederland na 1830, 3e deel, blz. 24) zegt over hem: ‘In de geschreven adviezen van .... en Verstolk van Soelen vond men den deftigen, breedsprakigen, hooggestemden toon, die terecht tegenwoordig wordt afgekeurd.’
In het bijzonder sedert 1830 heeft Verstolk zeer moeilijke jaren beleefd, waarin hij weliswaar den steun van den uitstekenden Falck (dl. I, kol. 845) had, maar waar hij telkens in hetgeen hij tot stand wilde brengen, gedwarsboomd werd, eerst door de intrigues van Palmerston en Talleyrand, later van Leopold I en Stockmar, en eindelijk door de hoofdigheid van Willem I.
Van Dec. 1833 tot Juli 1834 was hij door ziekte verhinderd zijn functie waar te nemen. Hij mocht de totstandkoming van de verdragen van Apr. 1839 nog als minister beleven.
Tot het laatst bleef hij zeer conservatief. Hij heeft den Koning zelfs de onbeduidende verbetering, die opgesloten lag in de herziening der grondwet van 1840, afgeraden.
Eindelijk verzocht hij, weder met het oog op zijn gezondheid, ontslag, hetwelk hem 13 Sept. 1841 eervol verleend werd. Sedert is hij ambteloos gebleven.
Hij werd in 1823 tot baron verheven. Hij was ongehuwd.
Een verslag van hem, opgemaakt toen hij prefect was, getiteld De Friezen, hun aard, karakter, opvoeding, kleeding, taal, levenswijze, zeden enz., is opgenomen in Vrije Fries 13e deel (1877), blz. 17-60.
Ramaer