Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9
(1933)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1192]
| |
genbosch 12 Juli 1857, was de zoon van J.B. Verheijen (zie beneden) en M.C. van Grootveldt. Hij studeerde te Leuven, waar hij den graad van licentiaat in de rechten in 1797 behaalde en zette zich als advocaat in den Bosch neder. Hij werd daar in 1799 kom. regelaar der stad en majoor bij de bataafsche gewapende burgerwacht. Hij werd 4 Juni 1802 door het staatsbewind benoemd tot een der 11 leden van het departementaal bestuur van bataafsch Brabant. Toen dit 31 Juli 1805 aftrad, werd. hij op 19 Juli te voren met ingang van 1 Aug. benoemd tot lid der commissie van financiën in genoemd departement. Bij de organisatie der besturën van de steden der 1e klasse in 1807 werd hij raadslid en wethouder van 's Hertogenbosch en in 1812 werd hij bij een uit St. Cloud gedagteekend decreet door Napoleon benoemd tot maire van die stad. Op 1 Dec. 1814 werd hij bij Souverein besluit benoemd tot een der 3 burgemeesters van 's Hertogenbosch, en 2 Dec. 1815 tot lid der Staten van de provincie, sedert de vereeniging met de Zuidelijke Nederlanden Noord-Brabant genaamd. Bij de eerste gelegenheid, die zich voordeed, werd hij op 10 Juli 1817 door zijn medeleden der Staten tot lid van de Tweede Kamer gekozen. Hij was een warm aanhanger van het huis van Oranje en stemde meestal met de noordelijke leden der Kamer mede. Een blijk van onafhankelijkheid gaf hij 20 Febr. 1818 door te stemmen tegen het wetsontwerp, dat straf bedreigde tegen overtreding van de drukperswet, dat met 39 tegen 36 stemmen verworpen werd. Toen 's Hertogenbosch in plaats van 3 één burgemeester kreeg, werd hij in Mrt. 1824 als zoodanig benoemd, terwijl zijn ambtgenooten wethouder werden. Hij heeft door zijn grooten invloed in geheel Noord-Brabant medegewerkt om in deze provincie de neiging, die somtijds bestond om zich bij de zuidelijke Nederlanders aan te sluiten, tegen te gaan. Een dergelijke beweging was er in 1829, toen hij periodiek als Kamerlid moest aftreden. Men stelde toen tegenover hem den ultra-clericaal H. de Wijs candidaat, maar hij werd 10 Juli herkozen met 22 stemmen tegen 20 op de Wijs. Na den Belgischen opstand werd hij bij Koninklijk besluit van 13 Sept. 1831 benoemd tot lid der Eerste Kamer. Als zoodanig behoorde hij tot de vooruitstrevende leden. Op 3 Mei 1841 bij gelegenheid van het eerste bezoek van Willem II als koning te 's Hertogenbosch overhandigde Z.M. hem het kommandeurskruis van Den Nederlandschen Leeuw, en de Koning had op de doos eigenhandig een inscriptie geplaatst, waarin hij Verheijen prees over den goeden geest en de verknochtheid jegens den Koning en het vaderland, die hij in de laatste 12 jaren bij de bevolking steeds had aangewakkerd. Verheijen behoorde in 1848 tot de voorstanders der toen door de regeering voorgestelde grondwetsherziening. Ten gevolge van die herziening eindigde zijn politieke loopbaan in Dec. 1848. Ongeveer gelijktijdig verzocht hij wegens zijn hoogen leeftijd ontslag als burgemeester van 's Heitogenbosch, dat hem 27 Dec. 1848 met ingang van 2 Jan. 1849 eervol en onder dankbetuiging verleend werd. Ramaer |
|