de Staten-Generaal, het bestuur der stad Haarlem, P. van Veen, syndicus van den Haag en vriend van Rubens, Jod. Hondius e.a. Bij voorkeur graveerde en etste J.v.d.V. naar bekende haarlemsche meesters als Goltzius, Buytewech, Hals, Molijn, Saenredam en Es. v.d. Velde; we kennen werk van hem naar J.v. Gampen, G.v.d. Horst, J. Isaacs, W. van Nieulandt, H. de Pot, Soutman en Vingboons, naar Wttenbroeck en Elsheimer. Misschien heeft v.d.V. de Rijnstreken bezocht, een enkel van zijn landschappen zooals de maand October zou het doen vermoeden. Sommige kunstkenners, zooals Bode en Riegel, vermoeden, dat hij in Italië bij Elsheimer leerde, doch er zijn slechts twee prenten met italiaansch gegeven, dat hij door v. Nieulandt kan hebben leeren kennen, en dergelijke onderwerpen kende hij misschien van Wttenbroeck, Lastman, Pynas enz. Tot zijn vroeg werk behooren tal van landschappenreeksen van 1615 en 1616; hollandsche kasteelen 1616, jaargetijden 1617, uit 1621 is het portret van zijn vader en het gezicht op Haarlem, van 1622 is een reeks elementen, uit de jaren twintig zijn zijn meeste boekillustraties: Den Handel der Amoureusheyt van Houwaert 16SO, Starter's Friesche Lusthoff 1620, G.A. Bredero's Groot Liedboek 1622, portretten voor Athenae Batavae van Joh. v. Meurs 1625, Amsterdamsche Pegasus 1627, Spiegel ofte Tooneel der IJdelheid 1633. In zijn boek van 1628 met 12 prenten door J.v.d. Velde roemt de haarlemsche geschiedschrijver Ampzing hem ook zeer en in het laatst'van zijn leven schijnt v.d.V. bijzonder bevriend met hem geweest te zijn. J.v.d.V. is een veel vruchtbaarder kunstenaar geweest dan Es. v.d. Velde, zijn oeuvre omvat meer dan 500 prenten, maar is veel minder fijn van teekening en veel minder levendig; dikwijls zijn zijn prenten met de graveerstift overgewerkt en daardoor wel eens hard. Zijn werk staat in nauw verband met Buytewech,
o.a. wat betreft zijn hoofsche figuren, met Es. v.d. Velde, wat betreft de kleine figuren en het landschap, veel malen ook met diens boomen, die soms zijn als koralen, als trossen, en wat belichting betreft met Goudt; typeerend voor hem zijn de nachteffecten o.a. in zijn prent ‘het vuur’. Nadat hij zich eerst in zijn werk bij Es v.d.V. had aangesloten, heeft hij omstr. 1618 een geheel eigen manier; maar een wezenlijke verandering komt daarna in zijn oeuvre niet meer voor. Zijn prenten, o.a. zijn reeksen landschappen, zijn tal van malen opnieuw uitgegeven door bekende uitgevers uit die tijden.
Naar zijn werk maakten prenten o.a. W. Akersloot, S. Poelenburch. Op veilingen o.a. in de 18de eeuw komen wel eens schilderijen van J.v.d.V. voor, doch er is tot nu toe geen enkele met zekerheid aan hem toe te schrijven. Zijn teekeningen zijn meest fijne penteekeningen, waarvan de spitse punten en haken, waarmee ze gedaan zijn, nog herinneren aan het werk van den graveur.
Zie: K. Zoege von Manteuffel, Die Niederländische Radierung (München 1925), 40; K. Zoege v. Manteuffel, Die Künstlerfamilie van de Velde (Bieleteld u. Leipzig 1927); A.v. Wurzbach, Niederl. Künstlerlexikon (1920), II, 752; D. Franken en J. van der Kellen, L'oeuvre de Jan v.d. Velde (Amst. 1883); aant. Rijks Prentenkabinet te Amsterdam door E.W. Moes afd. prenten en aant. door v.d. Kellen; brieven door J.v.d. Velde Sr. aan zijn zoon in het Rijksprentenkabinet te Amsterdam; K. Burckhardt, Die Holl. Radier. vor Rembrandt (Halle a.d. Saale, 1912), 68-70.
J.M. Blok