een bekend kunstenaar en, waarschijnlijk omdat den Haag meer gelegenheid bood om fortuin te maken, vertrok hij in 1618, dus op 25 à 27-jarigen leeftijd daarheen. Hij werd in 1618 lid van het St. Lucasgilde. Wij zien hoe daar in den Haag een groot aantal werken ontstonden. Hij stond er in betrekking tot Const. Huygens, den secretaris van Frederik Hendrik, die hem hoog schatte, kreeg er tal van opdrachten en zoo ontstonden schilderijen als Prins Maurits en Frederik Hendrik op de jaarmarkt te Rijswijk in 1625, de gravure van de Executie van Ledenberg in 1619, zijn afbeeldingen van veldslagen en ruitergevechten, maar hij bleef voornamelijk toch landschap- en genreschilder. Ook anderen wisten E.'s kunst te apprecieeren; zoo bezat in 1622 de coll. Backer een reeks landschappen van zijn hand, en hooren wij dat Herm. Saftleven (2) er omstreeks 1627 in zijn bezit had. Es. schilderde ook wel de figuren in het werk van anderen, zooals in dat van Bart. v. Bassen en van G.v. Coninxloo, waaruit wij dus mogen besluiten, dat hij beide schilders kende. Ook moet hij aanwezig geweest zijn op andere plaatsen in ons land dan Haarlem of den Haag, zoo in 1623 bij de doorbraak van de Lek bij Utrecht, waarvan hij een prent maakte, en in de buurt van de Schelde (eveneens een prent). Es. stierf jong, op ongeveer 30-jarigen leeftijd, in 1630, en werd begraven in de Groote of St. Jacobskerk in den Haag.
Zijn schilderijen waren voornamelijk landschappen, doch naast het landschap met kleine figuren, waren het ook jaarmarkten, ijsgezichten, tuinfeesten, jachten, soldatenstukken enz. Es. behoort tot de baanbrekers van het hollandsche landschap in de eerste decenniën van de 17de eeuw en maakte deel uit van een groep van schilders te Haarlem, die daarin vooral van beteekenis zijn geweest. De opkomende handel tusschen de steden maakte, dat men veel gebruik van de landwegen maakte en gaarne werden kleine episoden, die op die landwegen voorvielen in beeld gebracht. Wij zien hoe op de schilderijen, teekeningen en etsen van v.d.V. licht en lucht een groote plaats gaan innemen en dat hij een groote voorliefde toonde voor ijsgezichten en vlakke landschappen, waar hij de glooiing van het duinlandschap en de richtingen der kale boomen tot zijn recht kon doen komen. Van Vlamingen als Coninxloo, Saverij, Vinckeboons heeft Es. veel geleerd, maar ook van Adam Elsheimer wiens werk door de prenten v. Goudt hier goed bekend was. Zijn oudste schilderijen hebben nog veel kleur, zooals dat te Leipzig 1615, doch het schilderij van 1624 in het Mauritshuis is in warmen bruinen toon gehouden, en terwijl in het stuk van 1618 in het Kaiser Friedr. Museum een bijzonder sterk verband tusschen voor- en achtergrond heerscht door middel van het licht, zijn in dat van 1622 te Amsterdam de massa's de hoofdzaak; maar ten slotte weet hij ons de stemming te geven van een schilderij als dat te Amsterdam van 1629. Gaarne schilderde Es. de mode van zijn tijd in genrevoorstellingen, evenals Buytewech en de Halsen, doch hij geeft gewoonlijk een iets minder voornaam publiek weer.
In zijn teekeningen toont v.d.V. zich een bekwaam meester; in de jaren 20 vinden wij veel landschappen met gebouwen en rotsen, ook komen noorweegsche en italiaansche landschappen voor, verder genrevoorstellingen, een enkele studiekop, bovendien een enkele bijbelsche voorstelling; lıet overgroote deel zijn echter vlaklandschappen; zijn teekeningen zijn in zwart krijt of het zijn licht gewasschen penteekeningen.
Zijn etsen, ruim 30 in getal, dateeren van 1614-24, dus niet uit zijn allerlaatsten tijd; zij wijken