medeleden tot lid van Gedeputeerde staten. Hij was toen van gematigd liberale gevoelens.
Toen ingevolge de provinciale wet nieuwe verkiezingen voor de Staten zonder onderscheid tusschen ridderschap, steden en platteland werden gehouden, werd hij op 3 Sept. 1850 in de districten Leeuwarden en Sneek gekozen; in beide was hij degeen, die van alle candidaten de meeste stemmen verkreeg. Hij nam de benoeming voor Sneek aan. Op 27 d.a.v. werd hij ook als Gedeputeerde herkozen; hij was de eenige van het oude college, die bij de kiezers en bij zijn medeleden als zoodanig genade gevonden had. Intusschen nam hij in Sept. 1853 ontslag als lid van Gedeputeerde staten.
Hij was nu de conservatieve richting (een geheel andere soort dan die van voor 1848) toegedaan en werd als zoodanig (het was niet lang na de Aprilbeweging) op 18 Dec. 1855 weder in het district Sneek tot lid der Tweede Kamer gekozen. Met het oog daarop verzocht hij, bij zijn aftreding als statenlid niet in aanmerking te komen en hij werd 27 Mei 1856 vervangen.
Maar het Kamerlidmaatschap was hem weder te zwaar, want bij zijn periodieke aftreding verzocht hij, niet meer in aanmerking te komen, zoodat hij 8 Juni 1858 vervangen werd.
Nu werd hij 10 Mei 1859 weder in het district Sneek tot lid der Staten van Friesland gekozen en ditmaal bleef hij het tot zijn dood.
Uit deze opsomming blijkt wel, hoe gaarne men Vegilin in alle openbare betrekkingen haalde en hoe gering zijn geneigdheid daartoe was.
Hij huwde 9 Oct. 1834 Aurelia van Beyma, geb. 23 Mrt. 1815, overl. 29 Dec. 1851, bij wie hij een zoon en 2 dochters had, en 7 Febr. 1856 Jacoba Johanna van Haeften, geb. 31 Dec. 1830, overl. 21 Nov. 1913, bij wie hij 6 zonen en 7 dochters had. Een der zonen uit het tweede huwelijk, jhr. P.J. Vegilin van Claerbergen, was eerst zee-officier, daarna ijzerfabrikant te 's Hertogenbosch en laatstelijk directeur van het Kabinet der Koningin.
Ramaer