Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9
(1933)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1160]
| |
op het kantoor van het convooi op het Admiraliteits- of Prinsenhof, en van Otje Schippers. Hij bezocht de fransche school van zekeren Guilebert, die in dien tijd een goeden naam had. Op 13-jarigen leeftijd kwam hij op een handelskantoor, verwisselde dat na een paar jaar met de scheepstimmerwerf der admiraliteit om daar de scheepsbouwkunde te leeren. Op den duur stond ook dit hem tegen. Na zijn meerderjarigheid besloot hij zich aan het onderwijs te wijden. Als autodidact wierp hij zich op de studie der wiskunde en moderne talen en legde daarin examens af. Zijn school kreeg zoo grooten toeloop, dat hij tweemaal naar een steeds ruimer gebouw verhuizen moest. Als ijverig lid der Mij. tot nut v. 't Alg. werd hij gekozen (1797) tot lid der commissie van redactie van het groningsche orgaan Weekblad voor den z.g. gemeenen man, later in Maandschrift tot nut v. 't algemeen herdoopt. Toen deze de uitgave van schoolboeken krachtig ter hand nam, kwam van hem uit Rudimenta of gronden der nederl. sprake (1799). Dit door het Nut bekroonde boek, dat een lange reeks van jaren in gebruik bleef, was voor dien tijd zeer verdienstelijk. In hetzelfde jaar werd hij bestuurslid der 2e afd. van die maatschappij te Amsterdam. Hierop volgde in 1801 zijn benoeming tot directeur van de departementsleerschool voor jongelingen aldaar. Vooral de beoefening der proefondervindelijke natuurkunde, in het bijzonder de leer van het licht, trok hem aan. Voor het later bekende kabinet van wis- en natuurkundige werktuigen heeft hij den grondslag gelegd. Toen de 2e afd. besloten had een instituut op te richten tot onderwijs van jongelingen in de proefondervindelijke natuurkunde werd hij tot lector aangesteld (1811); na de oprichting van een dergelijke instelling door de mij. Felix Meritis bekleedde hij ook daarbij het lectorsambt (1818). Hij was gehuwd in 1790 met Jacoba Kappenhagen. Zie: Uytwerf Sterling, Hulde aan de nagedachtenis van G.v. Varik (Amsterd. 1825); aanteekeningen van J.C.E. Bartelds. Kossmann |
|