die de komst van prins Willem in de stad op 18 Aug. 1579 bewerkstelligde. Twee dagen later werd hij door den Prins in plaats van den heerschzuchtigen Jan van Hembyze tot voorschepen aangesteld, welk ambt hij tot 1584 bekleedde. Hij werd toen door den hertog van Parma afgezet, moest wederom zijn land verlaten en ging opnieuw naar Duitschland, waar hij in het huwelijk trad met Ursula van Flodorp tot Da(e)lenbroeck en de laatste jaren zijns levens doorbracht. Te Keulen overleed hij, zonder kinderen. Karel U. is een groot geleerde geweest, een beroemd latijnsch dichter, door de dichteres Johanna Othonia (kol. 737), dochter van Johannes Otho, in het opschrift van een lied te zijner eere ‘poeta laureatus’ genoemd. Behalve tal van Epigrammata, epitaphia, epithalamia graeca et latina schreef U. een Commentariolus, seu Libellus adsertatorius, enz. Ex Italico Joan. Boteri Latine redditus. Utenhovio interprete; voorts - om nog een tweetal geschriften te noemen - Xenia, seu Ad illustrium aliquot Europae hominum nomina allusionum liber primus. Ad Elizabetham sereniss. Angl.... reginam (Basiliae Rauracorum, anno 1568) en Mythologica Aesopica metro elegiaco. Eenige van zijn gedichten vindt men in de Opera omnia van de italiaansche dichteres Olympia Fulvia Morata, na haar dood uitgegeven, voor het eerst in 1556, vervolgens in 1562, In 1570 en in 1580. Wij kennen van hem slechts één gedicht in het Nederlandsch; het is een zang aangaande de echtverbintenis zijner nicht (1560 of daaromtrent) met Adriaan Roethaert of Roothert. Een tijdlang is U. ook de poëet geweest aan het hof van Willem, hertog van Kleef, dien hij in gloedvolle verzen bezong als dengene die den gouden tijd weer kwam brengen.
Van Karel U. berust te Londen nog een grieksche brief, geschreven aan zijn (halven) oom Jan Utenhove, den ouderling, en door Pijper gepubliceerd.
Zijn portret is gegraveerd door C. de Passe en J. de Bry.
Zie: B. de Jonghe, Ghendtsche geschiedenissen II (tot Ghendt z.j.; 1752 ?), 178-179, 181, 182, 415; Kerkhist. archief II (Amsterd. 1859), 423-426, III (Amsterd. 1862), 226, 228-229; Ph. Blommaert, De Nederduitsche schryvers van Gent (Gent 1861, 1862), 101-102, 142-143; A. Wolters, Konrad von Heresbach und der Clevische Hof zu seiner Zeit (Elberf. 1867), 149; F. Pijper, Jan Utenhove (Leid. 1883), 1, 4, 6, 247, Bijl. III, XLVIII, LVII, LVIII, LVIX (afdruk van den griekschen brief), LXIV, LXXV, LXXVII-LXXX passim, LXXXII-LXXXV.
Brinkerink