de gastvrijheid van Th. Cranmer, aartsbisschop van Canterbury, wien hij de behulpzame hand bood bij het werk der kerkhervorming, door hem voorbereid, en stichtte daar ter stede een waalsche gemeente, de oudste gereformeerde gemeente op engelschen bodem. Vroeg in het voorjaar van 1549 verliet hij Engeland om voor zijn gezondheid te Straatsburg de warme baden te gebruiken. Hij vertoefde er eenige weken, en maakte daarop een reis door Zwitserland. Hij bezocht te Zürich H. Bullinger, met wien hij spoedig in intieme betrekking geraakte; te Genéve bezocht hij Joh. Calvijn, die met hem onderhandelde over den ‘Consensus Tigurinus’, de acte van overeenstemming op het stuk van het avondmaal in de zwitsersche kerk; en te Bazel bracht hij een bezoek aan Joh. Oporinus, die later zijn Narratio gedrukt heeft, en aan Coelius Secundus Curio, hoogleeraar en indertijd te Padua leermeester van zijn (half-) broeder Karel. Teruggekeerd naar Engeland werkte hij mede aan de stichting eener waalsche gemeente te Glastonbury (in het graafschap Somerset) en aan de totstandkoming en organisatie der dubbele (waalsche en nederlandsche) vluchtelingengemeente te Londen, welke in 1550 onder koning Eduard VI het voormalige kerkgebouw der Augustijner monniken te harer beschikking kreeg. Joh. à Lasco (kol. 577), superintendent, M. Mikron (kol. 678), een der vier door den Koning aangestelde predikanten, en J. Utenhove, een der vier ouderlingen, waren haar leidslieden. Tezamen hebben zij leer en liturgiek, gemeente-inrichting en kerkgezang geregeld. Aan de ouderlingen, 5 Oct. 1550 bevestigd, was opgedragen de predikanten bij te staan niet in de bediening des Woords, maar in het waken voor de leer en de zeden der gemeenteleden. Den hem aangewezen arbeid in en voor de londensche gemeente, alsmede zijn arbeid in het belang van de hervorming daarbuiten, heeft U. met algeheele toewijding en onbezweken trouw verricht. Na den dood van Eduard
VI, bij de troonsbeklimming van de katholieke Maria Tudor, gehuwd met Philips II van Spanje, werd in 1553 de gemeente verstrooid. Velen - ook de drie leidslieden - begaven zich naar Denemarken ten einde koning Christiaan III, die daar met vaste hand de hervorming invoerde, verlof te vragen tot vestiging in zijn land. Zulks werd hun echter niet toegestaan. De ballingen moesten Denemarken weldra verlaten; zij landden in twee kleine vaartuigen te Rostock, Wismar en Lübeck. De Koning gelastte à Lasco, Utenhove en Mikron, door Holstein rechtstreeks naar Duitschland te reizen. Op 4 Dec. 1553 kwamen de beide eerstgenoemden te Emden aan; Micron had zich onderweg van hen afgescheiden om de overigen, die uit Kopenhagen zouden vertrekken, op te zoeken. Drie jaren van betrekkelijke rust heeft U. te Emden doorgebracht. Had hij de nederlandsche gemeente te Londen reeds voorzien van een Geloofsbelijdenis (1551), een Catechismus (1551), het vragenboekje Een corte undersouckinghe des gheloofs (1553 ?) en het bundeltje Vijf-en-twintig psalmen ende andere ghesanghen, hij wilde haar thans ook een Bijbel geven. Hij bezorgde met behulp van den predikant G. van Wingen en anderen een vertaling van het Nieuwe Testament, getiteld: Het Nievwe Testament, dat is, Het Nieuwe Verbond onzes Heeren Jesu Christi. Na der Grieckscher waerheyt in Nederlandtsche sprake grondlick end trauwlick ouerghezett (Emden 1556). Die vertaling - de eerste nederlandsche vertaling van het N.T. in verzen afgedeeld en hoofdzakelijk bewerkt naar het grieksche N.T. van R. Stephanus (Parijs 1550) - heeft om de daarin voorkomende eigenaardige schrijfwijzen en woorden weinig