genomen, maar in die der Eerste Kamer van 8 Febr. 1860 met 20 tegen 17 stemmen verworpen. Het geheele kabinet verzocht na deze beslissing ontslag, dat bij Koninklijk besluit van 23 Febr. 1860 verleend werd.
Op 14 Mrt. 1861 werd van Tets in het kabinet J.P.P. van Zuylen-Loudon (dl. III, kol. 790) opgenomen, ditmaal als minister van Financiën.
Een door hem voorgestelde wijziging der postwet; waarin het uniformport van 5 cent voor brieven van minder dan 15 gr. was opgenomen, werd 30 Apr. 1861 door de Tweede Kamer met 54 tegen 6 stemmen aangenomen, maar 31 Mei d.a.v. in de Eerste Kamer met 20 tegen 12 stemmen verworpen. Niet vele jaren later werd daartoe toch besloten, nog later tot brieven tot 20 gr. uitgebreid.
Bij de behandeling der staatsbegrooting voor 1862 werd hem verweten, dat hij niet genoeg aandrang tot bezuiniging op zijn ambtgenooten had uitgeoefend, een verwijt, dat menig minister van Financiën heeft moeten hooren. Ook werd hem toegevoegd, dat hij geen financieele specialiteit was, hij antwoordde, zich daarvoor niet uit te geven, maar dat menigeen onder zijn voorgangers dit evenmin was. Eindelijk verweet men hem, dat de hypotheekbewaarder K.F.C. baron van Hemert tot Dingshof, die als zoodanig van het publiek jaren lang te veel gevorderd had, naar Amsterdam, een zeer voordeelige bewaring, verplaatst was. Hij verdedigde zich door te zeggen, dat dit geval zich geheel onder zijn ambtsvoorganger van Hall (dl. VII, kol. 517) had afgespeeld. De zaak was, dat van Hemert eens den notaris F.J.M. Rits van zijn kantoor heeft gezet omdat deze meende, hem te veel te moeten betalen. Toen heeft Rits alle akten onder zijn berusting uit van Hemert's tijd nagegaan, gevonden, dat hij dikwijls te veel rekende en hem daarover aangeklaagd. Onderwijl was van Hemert van 's Hertogenbosch naar Amsterdam verplaatst. Daar werd hij op verzoek van den officier van justitie te 's Hertogenbosch gevangen genomen, maar op bevel van den president der rechtbank te Amsterdam den volgenden morgen in vrijheid gesteld. Er werd aangenomen, dat de te veel gevraagde sommen aan verkeerde wetsinterpretatie maar niet aan oneerlijkheid te wijten waren. Daar er verder geen klachten over van Hemert waren ingekomen, had van Tets hem te Amsterdam gelaten. Zeker kon, waar de justitie zich niet met de zaak inliet, van Tets geen verwijt in dezen treffen. Maar door de grieven of zoogenaamde grieven stemden velen tegen zijn begrooting, die met 35 tegen 31 stemmen aangenomen werd. Wel was 14 Dec. te voren de begrooting van zijn ambtgenoot van Binnenlandsche Zaken van Heemstra (dl. III, kol. 558) met 37 tegen 33 stemmen verworpen, maar het kabinet vond hierin nog geen reden tot aftreding, omdat deze
verwerping het gevolg geweest was van een onzuivere stemming, daar behalve de liberalen 5 anti-revolutionnairen en 2 conservatieven tegenstemden omdat zij van oordeel waren, dat van Heemstra de schoolwet in te liberalen zin toepaste. Maar nu werd 21 Dec. een amendement van ter Bruggen-Hugenholtz aangenomen met 37 tegen 25 stemmen, om het hoofdstuk Onvoorziene uitgaven met ƒ 50.000 te verminderen, en dit werd als een votum van wantrouwen opgevat, zoodat het kabinet ontslag verzocht, hetgeen 31 Jan. 1862 verleend werd.
Sedert heeft van Tets, hoewel hij eenige malen conservatief candidaat voor de Tweede Kamer geweest is, geen politieke rol meer gespeeld.
Hij huwde 26 Oct. 1843 Catharina Da-