[Susteren, Martinus van]
SUSTEREN (Martinus van), geb. te Amsterdam 15 Nov. 1672, overl. te Kortrijk 2 Aug. 1727, was een broervan Franciscus. In 1691 trad hij in de Sociëteit van Jezus en in 1706 begon hij als missionaris in de noordelijke Nederlanden zijn zwervend leven, want hij werd uit bijna ieder gewest, verbannen. Reeds in het eerste jaar trot hem wegens de jansenistische twisten het verbanningsdecreet. Na tot 1709 in Utrecht werkzaam te zijn geweest werd hij naar Dokkum gezonden, waar zich sinds 1708 slechts eenmaal een pater vertoond had. Met oogluiking der vroedschap kon hij er, tot groote voldoening van roomsch en onroomsch, gedurende elf jaren de priesterlijke bediening uitoetenen. Doch omdat te Heidelberg aan de Gereformeerden een kerk was ontnomen en den Katholieken ingeruimd, werd in 1720 door de Staten van Holland een plakkaat tegen de Jezuïeten uitgevaardigd. Bijna alle gewesten volgden dit voorbeeld en Martinus moest zich door de vlucht aan gevangenschap en zware geldboete onttrekken. Na eenigen tijd op Ameland vertoefd te hebben, keerde hij naar Friesland weer en vestigde zich op de Stins Liaukama bij Harilngen, door den katholieken edelman Theodoor van der Laen bewoond. In 1721 keerde hij naar Zuid-Nederland terug, waar hij tot zijn dood rector van het college te Kortrijk was.
Zie: Arch. aartsb. Utr. IV, 144; Bijdr. Haarlem III, 254, IV, 432; Taxandria VI, 197 v.
Kleijntjens