in het gezin heerschte. Reeds zeer jong kwam hij in de leer bij den stads-chirurgijn en kolonel der burgerij van Leeuwarden Dirk Pars, om het chirurgijnsvak te leeren, en omdat hij daarvoor veel aanleg had, lieten zijn ouders hem verder studeeren, zoodat hij in 1767 de hoogeschool te Groningen kon bezoeken, en daar onder leiding vooral van P. Camper (dl. I, kol. 552) hard studeerde, zoodat hij aldaar promoveerde, en zich te Groningen vestigde. Daar het echter met de praktijk niet al te goed ging, besloot hij naar Indië te gaan, waarbij hem de voorspraak van den leeuwarder raadsheer Dr. Quiryn (2) de Blau (dl. IV, kol. 159) wiens zoon hij, hoewel vruchteloos, bij een ernstig ongeluk met de grootste toewijding had verzorgd, zeer hielp. Met zijn echtgenoote Henderica Struyck ging hij naar Batavia, waar hij in 1774 opperchirurgijn was; 22 Apr. 1777 werd hij benoemd tot verbandmeester in het Binnenhospitaal; 29 Sept. 1778 tot binnenregent van het Buitenhospitaal; 18 Febr. 1783 kreeg hij den rang naast het hoofd der chirurgie; 28 Oct. 1783 werd hij gehonoreerd met den rang naast den commissaris en sabandhaar (gegevens der fiches-collectie van 's lands archief te Batavia). Den 3en Oct. 1788 werd hij eervol ontslagen als binnenregent en werd hem vergunning tot repatrieeren gegeven. Hij was mede-oprichter van het Batav. Genootschap van kunsten en wetenschappen, en een der dirigeerende directeuren; later, na zijn terugkomst in het vaderland, werd hij een der mede-directeuren van de Holl. Maatsch. der wetenschappen te Haarlem. Zijn Indische tijd had hem geen windeieren gelegd, want zijn vermogen bij terugkomst werd getaxeerd op een goede vijf millioen gulden. Volgens het verhaal zou hij zijn grootste aanzien verkregen hebben, toen hij de koningin van Bantam van een als ongeneeslijk beschouwde ziekte genas. Die vorstin zou toen haar met juweelen bezaaide kroon mevr. van der Steege op het hoofd gezet hebben. Na
zijn terugkomst in Groningen, waar hij met ‘alle oostersche pracht en praal’ zijn intocht hield, liet hij daar als zijn woning het paleis bouwen, waarin later de commissaris der koningin woonde, doch gaf na het overladen van zijn echtgenoote, door zijn ongebonden leven aanstoot, en ging toen wonen op het buitengoed Stadwijk aan den Amstel ‘waar hij, in de nabijheid der woelige hoofdstad en hare vermaken, zijne vrije levenswijze meer ongehinderd konde voortzetten’. Desniettegenstaande werd bij in 1795 tot lid en kort daarop tot (rondgaanden) president der Nationale Vergadering verkozen en in 1800 lid van den raad der aziatische bezittingen en etablissementen. Van zijn hand verschenen in de Verhandelingen v.h. Batav. Genootsch. v. Kunsten en Wetensch., in dl. l (gedrukt in d'E. Compagnies Boek-drukkerij bij Egbert Heemen): Bericht nopens den aart der kinderziekte te Batavia tot hoe verre men met de inenting derzelve gevorderd is en wat daarby is waargenomen; dan: Nader bericht aangaande de inenting der kinderziekte te Batavia; en vervolgens: Bericht van de proefneemingen met den door konst gemaakten Magneet. In dl. III van dezelfde Verhandelingen: Bericht weegens eene doodelyke watervrees.
Van deze vier artikelen werd door den Javasche Boekhandel en Drukkerij te Batavia in 1921 een herdruk uitgegeven, verzorgd door von Römer.
Van hem bestaat een portret gegraveerd door Chretien, naar een teekening van Fouquet, dat zich in 's Rijks Prentenkabinet bevindt en gereproduceerd werd in den herdruk van 1921.
Zie: Levensschets van Jacobus van der Steege.