Er was met den Paus in 1827 een concordaat gesloten, waarbij het in 1801 tusschen den Paus en Frankrijk gesloten concordaat, dat voor de zuidelijke gewesten was blijven gelden, nu ook (bovendien eenigszins gewijzigd) voor de noordelijke van kracht verklaard werd. Dit was in 1841 in zoover gewijzigd, dat de Roomsch-Katholieken en hun geestelijkheid direct onder den Paus, dus niet als in België onder bisschoppen zouden staan. Uit de vrijzinnige bewoordingen der grondwet van 1848 was af te leiden, dat er nu geen bezwaar meer bestond tegen invoering eener bisschoppelijke hiërarchie h.t.l. Van Sonsbeeck beaamde dit bij brief van 24 Mrt. 1852, maar stelde als voorwaarde, dat het concordaat van 1827 zou vervallen en dat de minister van Buitenlandsche Zaken mededeeling zou bekomen van tijd en wijze van invoering. Later stelde hij zich tevreden met een mondelinge mededeeling aan hem, niet van den internuntius, maar van het lid der Tweede Kamer Dommer van Poldersveldt. Het verdere verloop der invoering had plaats na de aftreding van van Sonsbeeck.
Een door hem ingediend wetsontwerp tot goedkeuring van een verdrag met Frankrijk ter wering van nadruk werd op 4 Aug. 1852 in de Tweede Kamer met algemeene stemmen verworpen. Men opperde het bezwaar, dat het onderwerp losgemaakt werd van een in 1840 met Frankrijk gesloten handelstractaat en dat tegenover het voordeel voor Frankrijk (Nederland drukte veel fransche boeken na) een voordeel voor Nederland ontbrak.
Er was bij een verdrag van 19 Mei 1815 bepaald, dat Nederland, zoolang het met België verbonden zou zijn, de rente van 25 millioen gulden russische schuld zou betalen. Nu was er verschil ontstaan omtrent de te betalen rente over het tijdperk 1830-39, toen zij wel feitelijk, maar niet wettelijk gescheiden waren. Van Sonsbeeck sloot met Rusland op 30 Aug. 1850 een verdrag, waarbij bepaald werd, dat Nederland ƒ 1.318.750, dat is alleen de rente, in 1831 verschuldigd, zou betalen. Op 1 Apr. 1851 werd een wetsontwerp ingediend tot verhooging der staatsbegrooting met die som; dit werd in Sept. 1852 door de beide Kamers behandeld en na hevige bestrijding aangenomen.
Als gevolg van de vele bestrijding, die zijn voorstellen hadden ondervonden, verzocht hij, daardoor zenuwachtig geworden, ontslag, dat hem 16 Oct. 1852 eervol verleend werd. Sedert heeft hij geen openbaar ambt meer bekleed. Hij ging te Zwolle wonen. Des zomers woonde hij op den huize Alerdink onder Heino.
Hij huwde 20 Sept. 1821 jkvr. Paulina Elisabeth Bosch van Drakestein, geb. 7 Oct. 1803, overl. 23 Mrt. 1838, daarna 27 Jan. 1843 Anna Maria Lucia Cremers, geb. 24 Aug. 1810, overl. 15 Apr. 1840, en eindelijk 13 Oct. 1850 Magdalena Requina Wilhelmina van Romunde, geb. 12 Febr. 1814, overl. 27 Febr. 1882. Bij de eerste had hij 2 zonen, waarvan B.J.B. voorgaat.
Hij schreef naar aanleiding van de zoogenaamde conflicten-besluiten van minister van Maanen (dl. III, kol. 803) een belangrijk werk: Over de zelfstandigheid en onafhankelijkheid der regterlijke magt (Zwolle 1829). Verder: Aanmerkingen omtrent de kadastrale operatiën en het reclameren daartegen (Zwolle 1833); Het beheer der provinciale geregtshoven en bezuiniging (den Haag 1840); Bijdrage ter regeling van het beheer der dijk- en polderbesturen en van de conflicten van attributie (Zwolle 1841), gevolgd door een Nadere bijdrage ter regeling van.... enz. (Zwolle 1842); Beschou-