gens onderlinge overeenkomst, bleef wonen en bij wien hij ook op 11 Febr. 1845 gestorven is. Zijn bidprentje roemt hem als een goed, rechtvaardig en godvreezend man. Smiets stichtte bij testament van 3 Febr. 1845 een kapitaal van ƒ 8500 waarvan de interest zou dienen tot een studiebeurs voor jongelingen, die zich voorbereidden tot den geestelijken staat. Gedurende de eerste vijftig jaren, zou deze beurs uitsluitend dienen voor zijn bloedverwanten, daarna zouden leden zijner familie bij voorkeur en, bij gebrek aan dezen, beurtelings een student uit Belfeld en een uit Kaldenkirchen daarop aanspraak maken. Bij gebrek aan bursarii blijven de inkomsten tot versterking van het fonds. De beurs kon na verloop van vijftig jaren desnoods in meerdere portiën verdeeld worden. Vergevers waren de pastoors van Belfeld en van Kaldenkirchen en provisoren de pastoors van Venlo en Tegelen. Uit familiepapieren
door Wilhelmus Smiets zelven onderteekend blijkt, dat zijn erfgenamen bestonden, van vaderszijde, uit vier takken, n.l. Wilhelmus, Theodorus, Petrus en Wilhelmina Joosten, en van moederszijde, uit zeven takken, n.l. Wilhelmus, Henricus, Antonius, Gertrudis en Gatharina Nothen, Petrus en Beatrix Peemans, welke personen, alle elf, neven en nichten van den stichter waren.
Zie: M. Hub. H. Michels, Studiebeurs van Wilhelmus Smiets, pastoor te Benschop bij Utrecht; Jos. Habets, De studiebeurzen in Nederlandsch Limburg, 92; Familiepapieren Smiets in mijn bezit; schrijven d.d. 29 Mei 1906 van A.A.J. van Rossum, kanunnik, deken van Montfort en pastoor van Benschop aan wijlen M. Hub. H. Michels in mijn bezit; Jan Verzijl, Wilhelmus Smiets. De Belfeldsche beurzenstichter in Nieuwe Venlosche Courant d.d. 5 Jan. 1929.
Verzijl