maar bedankte wegens genoemde betrekking. Op 30 Mrt. 1796 werd hij in de districten Dokkum, Balk en Wolvega tot lid der Nationale Vergadering gekozen en bovendien tot eersten plaatsvervanger in het district Oosterwierum, waar de benoemde voor een ander district optrad. Hij nam voor Wolvega zitting.
Hij deed in deze vergadering naar aanleiding van de onlusten, die in Jan. en Febr. 1796 in Friesland waren voorgekomen en van het optreden sedert 22 Febr. van het radicale bewind dier provincie, het voorstel, de behandeling van die onlusten en van hun gevolgen aan de Nationale Vergadering te trekken. Er werd evenwel besloten, dat aan de friesche autoriteiten de vrije hand gelaten zou worden, wat ten gevolge had, dat er tot 12 Juni 1798 een regeering, weinig verschillend van een schrikbewind, in die provincie bestaan heeft. De reden, dat zijn voorstel verworpen werd, was dat men bevreesd was, dat met de gematigde elementen het federalisme weder zijn intrede in Friesland zou doen, en dat het er te veel op aankwam, dit te fnuiken.
In het begin van Apr. 1796 werd Siderius gekozen tot lid van de commissie tot het ontwerpen eener constitutie. Hij behoorde tot de federalisten en bestreed de amalgamatie der schulden, waartoe evenwel 20 Jan. 1797 besloten werd. Hij verzocht, bij de verkiezingen van 2 Aug. 1797 niet meer in aanmerking te komen.
Toen de staatsgreep van 12 Juni 1798 de gematigden weder aan het roer gebracht had, hoewel er van federalisme weinig sprake meer was, werd Siderius 15 Juli d.a.v. in het district Drachten tot lid van het vertegenwoordigend lichaam gekozen. Gedurende de ruim 3 jaren, dat hij hierin zitting had, was hij lid der Eerste (= onze Tweede) Kamer. Na den staatsgreep van 19 Sept. 1801 werd hij door het staats-bewind 22 Oct. d.a.v. tot lid van het Wetgevend lichaam benoemd.
In 1802 benoemde het bestuur van het departement Friesland hem tot curator der hoogeschool te Franeker.
Daar hij niet werd opgenomen in het besnoeide Wetgevend lichaam van raadpensionaris Schimmelpenninck, geraakte hij 1 Aug. 1805 buiten betrekking, maar 24 Febr. 1806 werd hij benoemd tot drost in het 15e district, bestaande uit de grietenijen West- en Oost-Stellingwerf, een rechterlijke functie. Aangezien twee bezoldigde betrekkingen toen niet vereenigd mochten worden waargenomen, nam hij ontslag als curator. Hij zette zich te Wolvega neder en is daar blijven wonen tot zijn overlijden.
De naam drost werd in 1807 veranderd in baljuw, ten einde verwarring met de toen ingestelde ambten van landdrost en kwartierdrost te vermijden.
Toen tijdens tiet keizerrijk de betrekking van baljuw werd opgeheven, werd hij 12 Juni 1811 tot vrederechter, en 21 Oct. d.a.v. tot maire, beide te Wolvega, benoemd. Op 8 Jan. 1814 werd laatstgenoemde naam door den Souvereinen Vorst veranderd in schout. Toen Willem I in den zomer van 1816 de grietenijen herstelde, werd Siderius niet onder de grietmannen opgenomen en bleef hij evenmin vrederechter, maar 20 Nov. d.a.v. werd hij benoemd tot inspecteur der indirecte belastingen in het arrondissement Heerenveen.
Hij was vele jaren voorzitter van de commissie voor den landbouw in Friesland.
Hij huwde in het begin van 1781 H.E.J. van der Kolk, die hem overleefde.
Siderius was een eerlijk en gematigd man, die in alle betrekkingen, welke hij bekleed heeft, aller achting genoot.
Ramaer