| |
[Sichem, Christoffel van (1)]
SICHEM (Christoffel van) (1), de Oude, geb. te Amsterdam in 1546, overl. ald. 20 Oct., begr. ald. in de Nieuwe Zijds Kapel 23 Oct. 1624, graveur, boekdrukker en uitgever. Hij was een zoon van den katholieken boekverkooper Cornelis Karelsz (in dit deel kol. 490) en diens eerste vrouw Heyltje Goodschalcksdr. Zijn vader overleed toen Christoffel ongeveer 9 jaar oud was; de boekverkooper Hendrik Elbertsz, een vriend van zijn vader, werd daarop tot zijn voogd aangesteld. Deze deed hem in 1555 in de leer bij den figuursnijder en boekverkooper Jan Ewoutsz (zie dl. VII, kol. 424) te Amsterdam. In het bewaard gebleven leerlingcontract (gepubliceerd in Oud-Holland, 1884, 178 en bij E.W. Moes, De Amst. boekdr. en Uitg. I, 161) dd. 5 Apr. 1555 verklaart Jan Ewoutsz, dat hij ‘heeft angenoomen ... te onderhouden in cost en cleederen ende zijnen ambacht van figuersnijden, lettersnijden ende prenten te leren Stoffel de zoone van Cornelis Kaerlsz .... ende dit tot de voorn. Stoffel tot zijnen achttien jaren gecomen sal wesen’. Blijkbaar is Christoffel tot Jan Ewoutsz' overlijden in 1564 diens leerling geweest. Den naam van Sichem moet hij in dien tijd hebben aangenomen in navolging van zijn voornamen oom Gerrit van Sichem (vgl. art. Cornelis Karelsz). Waarschijnlijk vertoefde hij daarna eenige jaren te Antwerpen en begaf hij zich omstr. 1568 naar Bazel, dat toen door de aldaar gevestigde drukkerijen een intellectueel centrum was; ook de hervorming had er vasten voet gekregen. Van Sichem, die inmiddels een aanhanger van Calvijn's leer geworden was, huwde er (5) Nov. 1570 met Catalijn Serwouters, een dochter van Peeter Peetersz Serwouters (‘winckelier in alderhande sijdelakens’ te Antwerpen, die in 1568 van daar ‘om der Calvinisenise religie dewelcke hij toegedaen was’ gevlucht was
naar Bazel, waar hij in 1573 overleed, vgl. het Hs. Album-Serwouters in het Rijks-Prentenkabinet te Amsterdam) en Elisabeth van Breen (overl. te Antwerpen omstr. 1578). Lid van een gilde was hij te Bazel evenwel niet. Het is aannemelijk, dat hij aldaar tot 1598 woonachtig bleef (in 1581 en 1586 werden er twee kinderen van hem geboren) en in genoemd jaar naar Amsterdam verhuisde; immers zijn dochter Catelijne verklaarde op 18 Jan. 1614 gedurende 15 jaar te Amsterdam te wonen. In 1603 vindt men hem te Leiden verblijvende: op den 15den Jan. van dat jaar verkreeg hij van de Staten-Generaal sureté de corps voor den tijd van 8 maanden om ‘sijne saeke te mogen dresseeren en sijn crediteuren te contenteeren’, terwijl in de Resoluties van hetzelfde college dd. 21 Mrt. 1603 vermeld staat, dat Christoffel van Sichem ‘residerende te Leiden, octrooi verwierf op de uitgave van den Zeilenden wagen, door Simon Stevin uitgevonden, bij hem doen afteykenen ende in 't coper snijden, voor den tijd van 4 jaer’. In het Gerechtsdagboek van Leiden dd. 24 Sept. 1612 komt een verzoek voor van Christoffel van Sichem, burger en inwoonder der stadt Amsterdam (burger is hij aldaar geworden na 1604) en Henrick van Haestens (boekverkooper te Leiden, dl. VII, kol. 515), dat zij ‘gaerne in desen onsen aenstaende vrije mart vercopen zoude .... dese naervolgende goederen.... schone Oost-Indische lackwercken van veel verscheyden sorten, vergulde en verzilverde harnaschen, schone goude
| |
| |
leren, om camers, salen of saletten te vercieren, oock mede gouden cussenbladen ... en noch eenige andere rariteyten meer’. Aan dit verzoek werd voldaan. Bij het huwelijk van zijn kinderen in 1614 en 1615 woonde Christoffel op den ‘Monckelbaensburghwal’ (thans Kalkmarkt) te Amsterdam en wel waarschijnlijk ‘in de Seylende Windt-waghen’; later verhuisde hij naar de Wolvenstraat, waar hij woonde toen zijn vrouw overleed (begr. 7 Aug. 1620 in de Oude Kerk). De Resoluties der Staten-Generaal vermelden op 19 en 23 Mrt. 1624, dat hem 337 gulden en 18 st. op verzoek van de Generaal-Meesters van de Munt werden toegestaan ‘over eenige figuyren bij hem gesneden’ (zijn leermeester Jan Ewoutsz had reeds sinds 1558 voor de Muntmeesters gedrukt). Kort voor zijn dood, nl. op 10 Mei 1624 kocht ‘Christoffel van Sichem figuersnijder’ het huis in de Wolvenstraat ‘daer Sichem uythangt’ van Emanuel van Basserode (of was dit wellicht zijn zoon?). Na zijn dood werden op 14 Jan. 1625 ten verzoeke van zijn zoon in het sterfhuis o.a. verkocht: 18 kleine printbordjes, 14 dito zijnde een passie, 7 tien geboden, 5 overvloedige Rijckdom, 83 schuyers met goudleer, terwijl op beide volgende dagen uit zijn nalatenschap o.a. werden verkocht: kunstboeken, 1 deel prenten van den zeilwagen, 1 print van de bruıloft van Cana van Goltzius (7 stuks), 2 printgens van Goltzius (5 st.), allerlei Indische rariteiten, een druckers pars (door den katholieken drukker en uitgever Pieter Jacobsz Paets gekocht), een ABC capitale letteren, een houten plaet van de tien geboden, 26 houten platen (gekocht door zijn zoon) enz., in totaal ter waarde van ƒ 566. Voor de kennis van het leven en het werk van Christoffel (1) is deze inventaris van zeer groot belang.
Uit het huwelijk van Christoffel (1) en Catalijn Serwouters werden ten minste drie kinderen geboren: Carel, die voorgaat, Christoffel (2), die volgt en Catelijne (Catharina). De laatste was geboren te Bazel in 1585 en trouwde (ondertr. te Amsterdam 18 Jan. 1614) met Berent Lunden, waschbleeker, later impostmeester van 't bestiael, van Antwerpen afkomstig (een zoon uit dit huwelijk was de kunstschilder Gerrit Lunden; een dochter Catharina huwde in 1635 met den kunstschilder Abraham van der Hecke). Omtrent een derden zoon Cornelis, die Christoffel (1) somtijds wordt toegeschreven, zie men het voorgaand art.
Tijdens zijn verblijf te Bazel heeft Christoffel (1) een groote werkzaamheid ontwikkeld; prenten (voornamelijk houtsneden) zijn van hem bekend uit de jaren 1569-97. Vooreerst vindt men vermeld een prent naar H. Aldegrever, voorstellend ‘De gestrenge Vader’ (1569); verder verschenen o.a. prenten van zijn hand in de navolgende werken: Gründliche Beschreibung der freyen ritterlichen und adelichen Kunst des Fechtens u.s.w. Durch Joachim Meyer Freyfechter zu Strassburg (Straatsb. 1570, herdr. Augsburg 1600); Die dreizehn Ort der löblichen Eydgenossenschaft des alten Bundes hoher Teutscher Nation, mit gar lustigen und schönen Figuren u.s.w. (Getruckt zu Basel bey Christoffel von Sichem, Formschneider 1573, fo.); Titus Livius und L. Florus, Vom Ankunft und Ursprung des Römischen Reichs (Straatsb. 1574, herdr. 1596); Novum Testamentum Jesu Christi filii Dei .... Argentorati Exc. Th. Rihel (Straatsb. c. 1576); Müller von Marpurck, Contrafacturen weitberühmter Kriegshelden (Basel 1577); Kunst- und Lehrbüchlein für junge Maler (Frankf. 1580); Flavii Josephi des hochberühmten
| |
| |
Geschichtschreibers Historien und Bücher (Straatsb. 1582, herdr. 1590, 1595, 1603); Biblia Das ist die ganze heylige Schrift Teutsch Doct. Mart. Luther (Frankf. 1589); Egesippi des hochberühmten Geschichtschreibers fünf Bücher (Straatsb. 1597). Passavant vermeldt nog prenten van zijn hand naar schilderijen van T. Stimmer in een uitgaaf van het Oude Testament, waarvan de eerste druk verscheen bij Th. Gwarin te Bazel in 1576. In Paulus Jovius' Elogia virorum literis illustrium (Basel 1577), waarvan een exemplaar in het Prentenkabinet te Amsterdam berust, vindt men op blz. 17 een portret van Baldus van de hand van Christoffel (1). Hij teekent de prenten met een monogram, bestaande uit een hoofdletter V met op het eerste been een C en op het andere een S.
Het is aannemelijk, dat Christoffel (1) na zijn terugkeer in Holland (omstr. 1598) zijn werkzaamheden als graveur en houtsnijder niet staakte. Van 1600 dateert het portret van Paulus Hochfelder (kopergravure, ex. o.a. in het Prentenkabinet te Amsterdam), geteekend ‘Christoffel von Sichem fecit 1600’. Uit 1601 signaleert Muller een portret van den dichter Dr. Alb. Eufrenius (Molhuysen, Briefwisseling van H. Grotius 1, p. 23 n.). Verder komen van hem kopergravuren voor in het werk van Jean François le Petit, La grande chronique ancienne et moderne de Hollande (Dordr. 1601). Zie hierover nader het voorgaand artikel; het voor in het boek geplaatste portret van le Petit aet. 56 (deze was dus geb. 1545 te Bethune, vgl. dl. VII, kol. 954) is voluit geteekend ‘Christof: von Sichem sculp’. De meeste dier prenten werden iets later afzonderlijk uitgegeven onder den titel De gouverneurs en gouvernanten van de Nederlanden, met de vermelding ‘Men vindt ze te coop bij Hans Christoffel van Sichem, figuersnijder’ (1603). Nogmaals komen deze voor in Historia oder eigentliche und wahrhaftige Beschreibung aller fürnehmen Kriegshändel, gedenkwürdigen Geschichten und Thaten so sich in Niederlandt zugetragen haben (Arnheim, Johann Janss 1604) en in Grimeston, A qenerall Historie of the Netherlands (London 1608, herdr. 1627). Een enkele komt ten slotte voor in de duitsche uitgaaf van E. van Meteren (Niderländische Histori, Arnh. 1620), meerdere in E. van Reyd, Voornaemste Gheschiedenissen in de Nederlanden en elders (Arnhem 1626).
Reeds is medegedeeld, dat Christoffel (1) in 1603 octrooi verwierf op de prent van de ‘Seylende Waghen’ (ijswagen) van Stevin en dat afdrukken daarvan in zijn nalatenschap werden aangetroffen (le Blanc vermeldt deze prent als een IJsfeest, 1603). Men vindt deze houtsnede uitvoerig vermeld bij F. Muller, Nederl. Historieplaten I (1863), 1157-59 en afgebeeld bij H.E. Greve, De tijd van den tachtigjarigen oorlog in beeld (1903), vgl. Atlas van Stolk II (1897), 1108-09; daar wordt o.a. een herdruk van het onderstuk van den wagen beschreven uit 1612 met het adres van Dirck Pietersz Voskuyl te Amsterdam, terwijl het Prentenkabinet te Amsterdam een nog lateren herdruk bezit uit 1652 met het adres van Claes Jansz Visscher te Amsterdam. In verband met deze prent noemde blijkbaar Christoffel (1) in dien tijd zijn huig te Amsterdam ‘in de Seylende Windt-waghen’; een reeks prenten van de vier Evangelisten bevat het adres: ‘Tot Amsterdam bij Christoffel van Sichem, Figuersnijder in de Seylende Windt-waghen’ (Kramm stelt deze uitgave ten onrechte in 1646, anderen in 1608).
In 1606 verscheen vooreerst Thronus justitiae
| |
| |
duodecim tabulis, piclore J. Wtewalio et W. Swanenburgio sculptore Amstelr. excudeb. C. à Sichem 1606. In hetzelfde jaar gaf Christoffel (1) een aantal portretten van Wederdoopers uit (kopergravuren), met den tekst (levensbeschrijving) er onder en ter weerszijde; het Prentenkabinet te Amsterdam bezit er eenige, zoowel met nederlandschen als met duitschen tekst. De meeste zijn door van Sichem zelf geteekend, andere gecopieerd (get. CVSichem ineengestrengeld), drie staan op naam van den oorspronkelijken teekenaar J.C. Woud(anus), nl. de portretten van David Jorisz, Jan Beukelsz en Knipperdolling. Het onderschrift luidt: Amstelredam by Christoffel von Sichem formschneyder und kupferstecher 1606. Deze prenten - tot 17 vermeerderd doch nu niet alleen van Wederdoopers - kwamen in 1608 in boekvorm uit onder den titel Historische Beschreibung und abbildünge der fürnembste Haubt-Ketzer, sogleich für Schwärmer und irrige gaister verbannt ... seind durch C.V.S.A. Zu Amstelredam, Bey Cornelis Niclausz 1608. Op niet minder dan 10 van deze prenten wordt van Sichem als uitgever vermeld. In hetzelfde jaar verscheen in nederlandsche vertaling Historische beschrijvinge ende afbeeldinge der voorneemste hoofdketteren enz., ghemeert ende verbetert door C.V.S.A. (Amstelredam bij Christoffel en van Sichem figuer ende plaet-snijder. Inde Seylende Windt-waghen 1608), het volgend jaar in latijnsche vertaling Iconica et historica descriptio praecipuorum haeresiarcharum per Christoffel van Sichem (Arnhemi 1609). Copieën alleen van de koppen vindt men in De voornaemste Hooft- Ketteren enz. (Leiden 1607) en in de vele herdrukken en vertalingen daarvan. Nog in 1677 gaf W. Goeree te Middelburg de prenten uit zonder tekst in Het Tooneel der
Hoofd-ketteren bijeenvergadert en in 't coper gesneden door C. van Sichem; dit bevat 4 portretten, die in geen der vorige uitgaven te vinden zijn, nl. Menno Simonsz, Cornelis Adriaensz (beide afzonderlijk verschenen omstr. 1609), Mephistopheles (gerepr. Oud-Holland 1921, 133), Wagenaar en Auerhaan.
Van Christoffel (1) moeten vorder nog de volgende prenten zijn (aansluitend bij de reeks der vier Evangelisten): de Passie, een serie van 9 houtsneden (vgl. den hierboven genoemden inventaris en ook het feit, dat Christoffel van Sichem op 13 Apr. 1621 uit de nalatenschap van den schilder Jan Jansz ‘De Passie’ van Goltzius kocht), de Apostelen (12 st.), de Sybillen (12 st. kopergravuren, ex. in het Prentenkabinet te Amsterdam), de Kerkleeraren (4. st.), de 12 maanden, St. Lucas (R. van Bolten sc., C.v. Sichem exc. 1608, zie Oud-Holland 1885, 68), St. Eranciscus (Oud- Holland 1885, 198). Verder portretten van: Corn. Drebhel (in diens Een cort tractaet van de natuere der elementen 1621), Hendr. L. Spieghel, in diens Hart-spieghel (Amst. 1614), Jacob Heemskerck, Petrus Ramus, H. Wanighen van Kampen, Johan Sems (houtsn. naar M. Faber), Johan Baptist Houwaert, Coornhert (o.a. op den titel van het 2de boek van diens Synodus, 1630), Otto Heinrich von Schwarzenberg (naar Goltzius). Ook zullen aan Christoffel (1) toegeschreven moeten worden het portret van een jongen man met vederhoed op, naar Goltzius (1607), jongeman met papierrol in de linkerhand, naar Matham (1613), profiel van de stad Amsterdam van uit het IJ omstr. 1615 (voorkomend op de veiling R.W.P. de Vries-1925 te Amsterdam, thans in de verzameling A.A. Kok ald. vgl. Catalogus kaarten van Amsterd. tentoonstelling Museum Fodor ald. 1932), een penteekening van
| |
| |
een landschap in het Album Amicorum van Buchelius (get. Cr. v.S.) enz.
Door Thomas Erpenius (dl. VIII, kol. 495-96; werd hij in 1620 belast met het snijden van vignetten en titelbladen voor diens persproducten; Erpenius had nl. in laatstgenoemd jaar zelf een drukkerij te Leiden gesticht. Zoo komt het monogram van Christoffel (1) o.a. voor op het titelblad van Erpenius' Pentateuchus sive quinque libri Mosis arabice (1622).
Het is uitermate lastig om een behoorlijke scheiding te maken tusschen het werk van Christoffel (1) en diens zoon Christoffel (2), omdat beiden dezelfde signatuur gebruikten. In officieele documenten betreffende de kunstproducten der van Sichems is echter nimmer sprake van een onderscheid tusschen den Oude en den Jonge, hetgeen toch noodzakelijk zou zijn, indien beiden gelijktijdig naam hadden op het gebied der graveerkunst. Dit pleit voor de opvatting, dat de gedateerde prenten tot 1624 over het algemeen aan Christoffel (1) toegeschreven moeten worden. Zooals in het volgend artikel nader is uiteengezet, was Christoffel (2) waarschijnlijk de vervaardiger van de tallooze prenten in de diverse uitgaven van Pieter Jacobsz Paets. Aannemelijk is bij die opvatting om de overige prenten met het bekende monogram (portretten e.d.) van de hand van Christoffel (1) te verklaren, die blijkens zijn inventaris ook naar Goltzius heeft gesneden. In het midden wordt gelaten van wien o.a. de volgende prenten zijn: Judith en Holophernes, Koning David, Jonge man, die met een tamboerijn vier zingende figuren begeleidt (alle naar Goltzius), Christus in het Vagevuur, de Openbaring van Johannes, St. Joris, Maria met het Kind, de H. Antonius, St. Christophorus (naar Dürer), enz.
Omtrent de vraag of Christoffel (1) copiist is geweest van Virgil Solis in Ovidius-vertalingen (1595 e.v.), zie men M.D. Henkel in Oud-Holland (1921), 162 (met repr. van Phaëton).
Ten slotte wordt hier nog vermeld, dat Christoffel (1) ook als vertaler is opgetreden, nl. van de pamfletten Prophecye Johannes Carionis. Dat is: Wtlegginghe ende verclaringe der verborghene voorsegginge D. Johannis Carionis.... Wt het Hoogh-duytsch inde Nederlandtsche Tale ghetranslateert door C.V. Sichem (Amst. 1621); en Ghedenckwaerdighe Voorzegginge ende Prophecye van dese loopende tijden .... door Johannes Capistranus.... Wt het Hooghduytsch.... door CVS (Amst. 1621), zie Knuttel, no. 3151, 3152.
Christoffel (1) heeft in zijn bijna 80-jarig leven een groote werkzaamheid ontwikkeld en moet als een onzer belangrijkste graveurs worden beschouwd. Zijn zoon Christoffel (2) staat bij hem ten achter wegens een al te groote productiviteit in een bepaalde richting, die tot vervlakking leidde.
Zie: C.H. von Heinecken, Idée générale d'une collection complète d'estampes (1771), 205; F. Brulliot, Dictionnaire des monogrammes (1817-18), 1478, 79; Nagler, Künstlerlexikon XVI (1846), 345 e.v.; dez., Die Monogrammisten II (1860), 748, 802, 803, 804, 812, 851 enz.; Passavant, Le peintre graveur III (1862), 470, 471; Ch. le Blanc, Manuel de l' Amateur d'estampes III (1882), 502; Allgemeine Deutsche Biograpine XXXIV (1892), 150; Kramm, Leven en Werken V, 1515, Suppl. 137; Immerzeel, Leven en Werken III, 97; Wurzbach, Niederl. Künstlerlexikon, i.v.; Bryan, Dictionary of painters and engravers (1919), i.v.; Joh. van Abcoude, Naamregister van boeken, 2e dr. (1788), i.v.; F. Muller, Beschrijvende Catalogus van
| |
| |
portretten (1853), 1563, 3851 e.a.; Navorscher (1862), 243, 244; J.F. van Someren, Catalogus van Portretten I (1888), 36 e.v., II. 1193, 1510, III, 5101, 5244, 6052; Dodt van Flensburg, Archief IV, 110; Cat. Bibl. Mij. Ned. letterkunde I (1887), 275, 320, 646, 649; Nieuwenhuis. Woordenboek van kunsten en wetenschappen IX (1866), 99; Oud-Holland (1884), 178, 186, 206 e.v., (1885), 68, 148, 198, 225, (1886), 302, (1896), 68, (1921), 146 e.v.; E.W. Moes, De Amsterdamsche Boekdrukkers en Uitgevers I, 203 e.v.; Doopsgezinde Bijdragen (1890), 65, (1916), 54 e.v.; M. Sabbe, Mag Pieter Jacobsz Paets onder de Antwerpsche drukkers gerekend worden? in Het Boek 1924, 73 e.v.; A. Bredius, Künstler-Inventare III, 801, 809, 812, 967, V, 1495, VI, 2241; Kleerkoper-van Stockum, De Boekhandel te Amsterdam voor-namelijk in de 17e eeuw (1914-16), 721 e.v., 1448; Arn. Buchelius, Res pictoriae, ed. G.J. Hoogewerff en J.Q. van Regteren Altena (1928), 6; H.F. Wijnman, De Van Sichem-puzzle in Oud-Holland (1929), 233 e.v. (met reproducties); Bibliotheekleven (1930), 128; W.M.C. Juynboll, Zeventiende-eeuwsche beoefenaars van het Arabisch in Nederland (1931), 81.
Wijnman
|
|