Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9
(1933)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1018]
| |
Bruynisten uyt Engeland om zijn gemoed vrijer hier te lande te moogen beleeven’ en vestigde zich in Utrecht. Zijn vader, ‘grooter liefhebber van de Latijnsche dan van de Hollandsche taale en juist niet de netste speller’, schreef zich Jacob Willemsz. Zeenwel. Hij ging van de Brownisten tot de vlaamsche Doopsgezinden, waartoe zijn vrouw Judith Zinspenning behoorde, over en samen voegden zij zich omstr. 1657 bij de Kwakers. Hun zoon Willem, in 1654 te Amsterdam geboren, nam weer den ouden familienaam aan, er een accent waarmee hij op voorbeeld van Nil. Vol. Ard. graag werkte, aan toevoegende. Al vroeg toonde W. veel hart en aanleg voor talen. Op zijn 11e jaar - zoo vertelt hij in de Boekzaal van 1708 - leerde hij van een hoogduitsch student, ‘die niet dan zeer gebreklijk Nederduytsch schreef en mij in mijn 13de jaar verliet’, Latijn, waarin hij zich verder bekwaamde evenals in het Engelsch, Hoogduitsch en Fransch. Reeds op zijn 14e jaar had hij de Tweespraak van de nederduytsche Letterkunde van I.L.B. ‘met naauwkeurige opmerkingen gelezen’. Met les geven aan kinderen - o.a. aan Pieter Langendijk, die als 10-jarige door moeder, zoo niet een bloeddan toch een geloofsverwante van Séwel, bij hem in huis werd gedaan - en met vertalen en schrijven trachtte hij zijn kost te verdienen. Jarenlang was hij bezig soms op verzoek of uit ‘ernstige begeerte eeniger Liefhebberen’, ‘met overzettingen uit verscheyden taalen’, meerendeels lijvige boeken, ‘onaangezien ik reeds onder anderen arbeid als verkropt was’, ‘daarbij steeds beijverd om het oorspronkelijke zo klaar en uytdrukkelijk naa te volgen’ ‘de zuyverheid onzer taale, die hem door Hooft en Vondel lief was geworden, te handhaven’. Die andere arbeid was behalve zijn meewerken aan de Nederd. Amst. Courant en het verzorgen, van 1702 tot 1705, van de Tweemaandelijke Uyttrekselen van alle eerst uytkomende Boeken, in 1692 door Rabus begonnen (in 1705 herdoopt in Boekzaal der Geleerde Wereld), het opstellen van de Historia der Quakers (1717), gedurende meer dan 25 jaar ‘telkens hervat en bijna tweemaal herschreven’ onder toevoeging van afschriften van authentieke stukken en andere gegevens uit Engeland; maar bovenal bestond die arbeid in het maken van zijn Engelsch-Nederduitsch woordenboek, dat levenslang zijn lievelingswerk bleef en zijn naam heeft gevestigd. In 1691 verscheen de eerste druk; na 15 jaren volgde de tweede, in het engelsche deel ‘met veele duyzend woorden en veele spreekwijzen uyt verscheyden schrijvers verrijkt, alsmede met een kort vertoog wegens de Engelsche spraakkunst en eene naauwkeurige beschrijving noopende de uitspraak van het Engelsch’, en in het nederlandsche deel met ‘a brief and compendious Dutch grammar’. Dien moeilijken arbeid, die ‘mijne krachten gesleeten heeft, heb ik nógtans met lust ten eynde gebragt’ en voor een derden druk bleef hij geregeld aanteekenen ‘wat mij als nut en noodig voorkomt’. In den eersten druk van het eng.-nederd. Woord.b. had hij ‘hoewel wat bekrompener al eene Nederduytsche spraakkonst aan de Engelschen vertoond, die zulk een genoegen aan 't Gemeen gaf, dat zij, sedert in kleyn formaat gedrukt zijnde, zo wel ontfangen geweest is, dat ze nu (1708) al ten vierden maale in 't Engelsch, t'elkens met eenige vermeerderinge zich aan de waereld vertoond heeft. Dit gaf aanleyding aan sommigen om te wenschen, dat zij die ook in onze taale konden leezen; 't welk mij tot een spoor heeft gestrekt, om dat opstel op nieuws te verschrijven, het met veele bedenkingen te vergroo- | |
[pagina 1019]
| |
ten en in een Nederduytsch gewaad mijnen landgenooten aan te bieden’. De Nederduytsche Spraakkonst (1708) ‘ter onderrechtinge der onkundigen’ klaar en beknopt gesteld, met tal van voorbeelden en met treffende opmerkingen en onderhoudende uitweidingen over de beteekenis en afleiding van woorden, en over de ‘gemeene spraak’, bleek welkom: in 1711 was een tweede druk noodig, die zeer vermeerderd verscheen, o.a. met bijvoegselen, waarin S. trachtte ‘den oorsprong van veele woorden na te speuren’; - die naspeuringen ‘moogen anderen tot een spoor weezen om en naar de wijze van Vossii Etymologicum den oorsprong onzer taale verder op te delven’. S. verzekert meer dan eens, dat zijn spraakkunst ‘mijne eygene Vinding is; eygen reedsel’, alhoewel hij bekent, Nijloe's Aanleyding tot de nederduytsche taal (1703), D. van Hoogstratens Aanmerkingen over de Geslachten (1700) en Moonens spraakkunst (1706) ‘doorbladerd’ te hebben, evenals voor den 2en druk (1711) ‘eenige zaaken uit Chr. van Heule's Spraakkunst (1708) ontleend te hebben’. Van S.'s belezenheid getuigen zijn aanhalingen in de twee laatste hoofdstukken van zijn spraakkonst: in dat ‘van de zinscheydingen’ uit het Oude en Nieuwe Testament, in dat ‘van de Maatklank’ (prosodie) uit Melis Stoke, Spieghel, Coornhert, Hooft, Vondel en Antonides, in welk hoofdstuk hij tevens proeven geeft van berijming van latijnsche verzen, zooals reeds vroeger in zijn vertaling van een der 16 satiren van Juvenalis. De onvermoeide werker, ‘ten dienste der ongeleerde menschen’ zooals zijn tijdgenoot D. Havart, med. doct., hem roemt, werd in het laatst zijns levens ‘met ziekten en tegenspoeden bezogt’. Hij overleed in Amsterdam 13 Maart 1720. S. was in 1681 getrouwd met Jacomina Boekenogen, die hem één zoon en drie dochters schonk. S.'s werken in chronologische volgorde zijn (behalve een 12-tal pamfletten, in zijn tijd verschenen, uit het Engelsch vertaald, en waarvan een enkel hieronder wordt genoemd): Zonder kruis geen kroon, uit het Eng. van W. Penn (Amst. 1687); Goede raad aan de Kerke van Engeland, Mitsgaders de Roomsch-Catholijken en Protestantsche Dissenters (Amst. 1687, pamflet); D.J. Juvenalis, 13e Berispdicht. In Nederduytsche verzen vertaald (reeds in 1679) en met eenige aantékeningen voorzien (Amst. 1687); Onderzoek wegens de eyndoorzaaken der Natuur-Dingen door Boyle (Amst. 1688); Kort begrip van de histori der Reformatie van de kerk in Engeland. Uyt het Engelsch van Gilbert Burnet. Met kopere plaaten vercierd (2 dl. Amst. 1689-90); Zeedelessen des Evangeliums, naar het Eng. van Lucas, 2e dr., vermeerderd met eene predikatie door B. Calemy (Amst. 1693); Gezang aan den Koning, op Z.M.'s aankomste in Holland in 1695 (Amst. 1695, pamflet); Het Leeven en Afbeelding der Vorstinne Maria de Tweede door dr. Gilbert Burnet, bisschop van Salisbury (Amst. 1695, pamflet); Het Leeven van Sixtus den Vijfden. Uyt het Italiaansch van Greg. Leti (Vita di Sixto V. Amst. 1693) vertaald en met een naauwkeurig Register voorzien (2 dl. Amst. 1695; 4e vermeerd. dr. 1722); Inleyding tot eene Historie van Engeland tot den dood van Willem den Veroveraar door Sir W. Temple (Amst. 1697); Onderzoek van 's menschen gelukzaligheyd, naar het Eng. van Lucas (1e dl. Rott. 1697; 2e dl. ald. 1699); Memorien van Edmund Ludlow (Engelsche geschiedenis onder Karel I en onder Cromwel tot herstelling van Karel II (2 dl. Amst. | |
[pagina 1020]
| |
1698); Nieuwe Reystogt (1679-91) naar het Eng. van W. Dampier ('s Gravenh., 1698; 2e dr. 1771); A large Dictionary English and Dutch in two parts; to which is added a Grammar for both Languages, wherein each Language is set forth in its proper form; the various signification of the words being exactly noted and abundance of choice phrases and proverbs intermixt. Groot Woordenboek der Engelsche en Nederduitsche talen (2 dl. Amst. 1691; 2e dr. 1706; herdr. in 1727, 1735, 1754, 1766); Waare Afbeelding der eerste Christenen. Volgens hun leevend Geloof en Heylig Leeven; een kerkelijke Historie. Uyt het Hoogduytsch van Godfried Arnold 2 dl. Met kopere plaaten vercierd (Amst. 1700-01); Alle de Werken van Flavius Josephus, behelzende 20 boeken van de Joodsche Oudheyd of Histori der Jooden, 't verhaal van zijn eygen Leeven enz. Volgens de overzetting van D'Andilly. Met kopere plaaten. (Amst. 1704, 2e dr. 2 dl. ald. 1722); De aaloudheden van Rome. Naar het Eng. van Basilius Kennet. Met kopere plaaten vercierd (Amst. 1704); Nederduytsche Spraakkunst, waarin de gronden der Hollandsche Taal naauwkeuriglijk opgedolven, en zelfs voor geringe verstanden, zo ten aanzien der Spellinge als Bewoordingen, duydelijk aangeweezen zijn (Amst. 1708, 2e dr. doorg. veel vermeerdert en met eene Lijst van de geslachten der Naamw., die onder geene vaste Regelen betreklijk zijn, nevens eene Verhandeling van de Rede-konstige Figuuren enz. verrijkt. ald. 1712; 3e dr. 1733, 4e dr. 1756); Aanmerkingen op het Boekje, genaamd de Spelling van A. Moonen in eenen Brief verdeedigd (Amst. 1708); Verhandeling van de gelukzaligheyd der Vroomen en de Straffe der Godloozen in de toekomstige Werreld, behelzende bewijzen van de onsterfelijkheyd der ziele en het Onsterfelijk Leeven. Uyt het Eng. van W. Sherlock (Rott. 1708); Het Gevaar van valsche Broederen Zo in de Kerk als in den Staat, vertoond in eene Predikacie in de Domkerk van St. Pauls, den 16. Nov. 1709. door Henry Sacheverell (Amst. 1710, pamflet); Misslagen aan weerskanten of Schetsen van de Eerste Oorzaak, den Voortgang en de verderflijke gevolgen van de verdeeldheden der Engelsche Landaard; Toonende Dat de Hoofden en Leydslieden van wederzijden altoos de ligtgeloovigheid hunner bijzondere partijen misleid hebben; Koning Davids Val en Wederoprijzing. In dicht beschreven. (Amst. 1713); Historie der Quakers. Van de Opkomste (onder Karel I), Aanwas, en Voortgang der Christenen bekend bij de naam van Quakers, ondermengd met de voornaamste Staatsgeschiedenissen in dien tijd in Engeland voorgevallen. En met Authentieke stukken voorzien (Amst. 1717); Histori des O. en N. Testaments, verrijkt met omtrent 400 printverbeeldingen in koper gesneeden. Uyt het Fransch van David Martin (Amst. 1722. 2 dl.). Op zijn 51e jaar schilderde hem Gerrit Rademaker, welk portret de uitgever F. Halma, die hem in 1708 ook een gedeelte van den arbeid aan zijn Fransch-Nederduytsch Woordenboek overdroeg, voor den jaargang 1705 van de Boekzaal der geleerde Werreld plaatste met een vierregelig onderschrift. Zijn portret is gegraveerd door J. de Latee naar G. Rademaker en door J.C. Philips. Zie: Witsen Geysbeek, Biogr. A.C. Wdb. V, 282; Wagenaar, Beschrijving van Amsterdam, III, 234; Boekzaal der geleerde Werreld, 1705; Navorscher XIV, 269, 303, 329; XV, 8; W. de Hoog, Az., Studien over de Ned. en Eng. Taal- en Letterk., 2 dl. (Dordrecht, 1902-03), 2e dr. (1909), I, 20; J.A. Alb. Thijm, | |
[pagina 1021]
| |
Werken, Deel VIII, Verspreide Verhalen 3e dl., 152 (Bussum, 1920); Nieuwe Taalgids, 16e jrg., 282-285. Zuidema |
|