[Schukking, Mr. Lubbertus Matthias]
SCHUKKING (Mr. Lubbertus Matthias), ged. te Beilen 18 April 1740, overl. te Smilde 25 Oct. 1803. Hij stamde uit een oudere tak van hetzelfde geslacht als waartoe de vorige behoorde en was een zoon van Ds. Lubbertus Schukking (1693-1754), predikant te Beilen en diens tweede vrouw Maria Christina Kiers. Hij studeerde te Groningen in de rechten (ingeschreven 6 Juli 1758) en had aldaar tot leermeester prof. F.A. van der Marck, een voorstander van het natuurrecht, waarvan Schukking eveneens een uitgesproken aanhanger werd. De laatste promoveerde den 26sten Juni 1764 op een dissertatie, getiteld De symbolica rerum traditione, quae in Drenthiae republica stoklegginge nuncupatur (Gron. 1764). Bij deze promotie had het volgende plaats. Schukking had een stelling, die reeds door de rechtsgeleerde faculteit was goedgekeurd en als volgt luidde: Usum tomen juris romani grammaticum, historicum, immo & politicum, qua doctrinalem, agnoscimus, sed usum ejusdem juris forensem legalem in Drenthia negamus (d.i. Het letterkundig, het historisch, ja het staatkundig gebruik van het romeinsche recht, in zooverre het ons tot leering strekt, erkennen wij, maar ontkennen het wetverbindend gezag er van voor onze Drentsche rechtbanken). De rector-magnificus, de professor in de theologie Paulus Chevalier, die evenals de Classis te Groningen het natuurrecht verwierp, beschouwde deze stelling als onrechtzinnig en in strijd met het heil der academie, in verband waarmede hij weglating of uitstel der promotie vorderde. Schukking liet de thesis weg, maar gaf later een nabericht bij zijn dissertatie uit, waarin hij de stelling en al de onaangenaamheden, daaruit voortgevloeid, mededeelde, met bewering dat de stelling noch nieuw noch schadelijk was. De rector, hierdoor gebelgd, liet hem personeel arrest aanzeggen
en dagvaardde hem voor de Senaat. Schukking violeerde het arrest, deed den eed als advocaat in Drente en riep in het privilegium fori, bewerende dat hij opgehouden had academieburger te zijn en alleen justitiabel was in Drente, waarop de rector den 6den Dec. 1764, na een verklaring van Schukking, de zaak liet zitten. Een en ander werpt een eigenaardig licht op de aanmatiging der protestantsche geestelijkheid en moet beschouwd worden als een der oorzaken, dat prof. van der Marck in 1773 uit zijn ambt ontslagen werd.
Schukking werd schout te Beilen in 1767 en huwde aldaar den 22sten Aug. 1768 met Roelina Aleida Witsenborg. Hij overleed plotseling aan een beroerte te Smilde, waarheen hij zich als schout had begeven om recht te spreken over de Kibbelwijk.
Zie: F.A. van der Marck, Waaragtig Verhaal van 't geen omtrent 't Hoogleeraarsambt van Mr. F.A. van der Marck te Groningen openlijk is voorgevallen, uit egte stukken en bewijzen (Lingen 1775), blz. 6-11; J.G.C. Joosting, Catalogus van de Boekerij Mr. L. Oldenhuis Gratama ('s-Gravenh., 1914), 151, no. 667; verder de bronnen als bij het voorgaand artikel vermeld.
Wijnman