fundamenta linguae Hebraeae. Deze grammatica is hier en in het buitenland vaak herdrukt en bleef hier lang de eenig gebruikte. In 1787 werd er aan toegevoegd een Appendix institutionum ad fundamenta linguae Hebraieae Chaldaismi biblici praecepta exhibens. Belangrijke lexicographische werken van Schroeder zijn de Observationes de origine quarundam Hebraearum vocum (1755-56) en de Observationes selectae ad origines Hebraeas (1761). Zijn opvattingen over de tekstkritiek gaf hij weer in een Oratio de causis criticae, quae in sacro V.T. codice exercetur, comtemtae antehac et neglectae, nunc autem in pretio habitae, diligenterque excultae (rectorale redevoering van 1787).
Behalve het Hebreeuwsch beoefende hij het Perzisch, het Turksch en het Arabisch. Reeds in 1739 gat hij uit Quatuor prima capita Geneseos Turcice et Latine etc. Zijn kennis van het Arabisch was zóó groot, dat men hem den bijnaam gaf van ‘den Arabier’. Eigenlijke arabische werken heeft hij echter niet uitgegeven. Wel heeft hij tamelijk veel op dit gebied in handschrift nagelaten.
Een indruk van zijn onderwijs krijgt men uit de vele dictaten, die te Utrecht en Groningen aanwezig zijn en die handelen over alle boeken van het Oude Testament alsmede over hebreeuwsche antiquiteiten. De aard van zijn onderwijs blijkt ook uit de Sylloge dissertationum philologico-exegeticarum, a diversis autoribus editarum, sub praesidio Alb. Schultens, J. Jac. Schultens et N.G. Schroeder defensarum (1772-75).
Zie: Allgemeine Deutsche Biographie, 32er Band, i.v.N.W. Schroeder, daar vindt men ook verdere literatuur over Schroeder vermeld; J. Nat, De studie van de Oostersche talen in Nederland in de 18e en de 19e eeuw (1929), 74 vlg.
Nat