te Abdinghof 13 Dec. 1609. In 1612 werd hij tot abt der abdij Grafschaft gekozen, welke hij in goede tucht bestuurde en uit haar verval ophief. Rust en vrede kende hij in die veel bewogen tijden niet. 1632 werd hij tot abt van Abdinghof gekozen, waar een stevige hand aan het roer der abdij noodig was. Schrikkelijke gebeurtenissen zou hij beleven, tijdens de verschillende veroveringen van Paderborn door de Zweden en Hessen. Zware geldsommen moest hij storten. Alles in zijn klooster werd meermalen geroofd en geplunderd. Eenige kloosterlingen, die niet bijtijds gevlucht waren, werden in de gevangenis geworpen en een hooge losprijs voor hen geëischt, 1633. De abt, vermomd in boeren kleederen en met een valschen baard, ontsnapte door de stadspoort. Hij keerde eerst eenige maanden later terug, doch vond de abdij verwoest en leeg gehaald en alle monniken overal heen gejaagd. Hij zocht een verblijf te Putten, van waar hij 25 Oct. 1637 in Paderborn terugkeerde, dat weer in handen der Keizerlijken was, doch moest 1638 opnieuw vluchten, nu slechts voor enkele weken. De volgende jaren brachten rust, maar nog vele moeilijkheden en gevaren, welke pas eindigden met den vrede van Munster 1648. Nog twee jaar, tot zijn dood, werkte de abt aan het herstel van alles wat in den veel bewogen tijd de oorlog vernield had. Hij schreef een autobiographie.
Zie: J.B. Greve, Gesch. der Benediktiner-Abtei Abdinghof in Paderborn (1894), 148-158; Bucelinus, Germania Sacra Profana (1662) II, 133; Archief aartsbisdom Utrecht XXXV, 195 v., XXXVII, 300 v.; G.A. Schouwen, De Kelnarij van Putten (Arnhem 1909), 19-20, II, III, XXV.
Fruytier