[Schaesberg, Frederik Sigismond Theodoor baron]
SCHAESBERG (Frederik Sigismond Theodoor baron, sedert 1706 graaf van en tot), heer van Schaesberg en Hardenberg en kanunnik van St. Lambert te Luik, overl. 10 Nov. 1733, zoon van Frederik Arnold (vgl. artikel Johan Frederik van S.) en van Isabella Margaretha van Bernsau. Na den dood van Johan Frederik van S. viel hij erfdeeling en volgens testament aan de kinderen van Frederik Arnold van S. het stamgoed Schaesberg ten deel. Isabella Margaretha van Bernsau liet zich 11 Mei 1671 namens haar onmondige kinderen met de heerlijkheid van dien naam beleenen. Frederik Sigismond Theodoor aanvaardde den geestelijken stand. Hij werd in 1696 kanunnik van St. Lambert te Luik in plaats van Edmond Theodoor baron van Wachtendonck. Den 1. Juli 1697 verhief Willem Dortans, scholtis te Schaesberg, namens hem de heerlijkheid Schaesberg en op denzelfden dag ook de hoeve de Kaekert onder Schaesberg. Hij voleindigde der bouw der nieuwe kerk te Schaesberg, waaraan reeds in 1619 was begonnen, maar die wegens de onrustige tijden onvoltooid was gebleven. Hierbij bouwde hij ook nog een pastorie, kapelanie en kosterswoning en behield zich en zijn familie de vergeving dezer ambten voor. Boven den ingang der kerk leest men onder het in steen uitgehouwen wapen van Schaesberg het volgende opschrift: Johannes Fredericus, liber baro de Schaesberg, Dominus in Schaesberg, anno 1699. Daar Johan Frederik reeds in 1671 gestorven was, zal dit opschrift wel door den kleinzoon als akte van eerbied aangebracht zijn, daar de grootvader in zijn testament een som van 1900 rijksdaalders voor den bouw dezer kerk bestemd had. Boven de deur der pastorie is een steen ingemetseld met het opschrift: Fredericus Sigismundus Theodorus liber baro de Schaesberg, Dominus in Schaesberg, 1 Juli 1700. Nadat zijn broeder Johan Sigisnaond in de Maltezerorde was getreden kwam hij ook in bezit van het huis en de heerlijkheid Hardenberg, die hij uit
geldnood aan zijn oom Joost Dirk baron van Wendt, die met zijn moeders zuster Anna Catharina van Bernsau was gehuwd, verkocht (1697). Hij was van zijn jeugd af een eenigszins zonderling man, die na verloop van tijd meer en meer menschenschuw werd, zich van de wereld, terugtrok en teekenen van verstandsverbijstering vertoonde, die zich in angst en vervolgingswaanzin openbaarden. Hij trok zich ten slotte met een dienaar in een deel van het kasteel Schaesberg terug en was gedurende weken voor geen mensch zichtbaar. Hij werd in 1720 op verzoek van zijn neef Johan Willem Frederik graaf van Schaesberg onder curateele gesteld, tot 10 Nov. 1733 de dood hem uit zijn lijden verloste. Met hem stierf de hoofdlinie uit. Zijn goederen kwamen aan den zoon van zijn neef voornoemd Johan Willem.
Zie: Ernst Tode, Chronik der Retersbeck-Schaesberg (Görlitz 1918), 69-72; Jos. Habets, Geschiedenis van het Leenhof en de Leenen van Valkenburg, 187; Jos. M.H. Eversen en J.L. Meulleners, De Limburgsche gemeentewapens (Maastricht 1899), 435; Publ. de la soc. hist. et arch. dans le duché de Limbourg XXI (1884), 337, XXII (1885), 153; Maasgouw (1904), 81-82.
Verzijl