[Saruco, Selomoh of Salomon]
SARUCO (Selomoh of Salomon), zoon van Isaäc S. (2), die voorgaat, geb. te Amsterdam 1712, gest. in den Haag 1784, geh. in 1752 met Sara, dochter van Imanuel Abendana. Hij studeerde eveneens sedert 1729 aan de amsterdamsche portugeesch-joodsche academia en wel onder het rectoraat van Isaäc Abendana de Britto. Hij genoot een studiebeurs en voorzag door lesgeven verder in zijn onderhoud. In 1732 moest hij zijn vader gaan assisteeren, die tijdelijk als voorganger der portugeesche synagoge te Maarssen a/d Vecht fungeerde. Tot 1741 bleef hij zich hier aan de assistentie in de synagoge en aan de studie-inrichtingen dezer gemeente wijden, die toen door de verliezen, door den windhandel geleden, echter snel achteruitging. In 1743 legde hij proefdienst af voor de toen vacante betrekking van voorlezer der portugeesche synagoge van Amsterdam; hij verkreeg echter slechts een eervolle vermelding. In dit jaar benoemde Don Manuel Lopes Suasso baron d'Avernas le Gras in den Haag hem tot praeceptor over een zevental kinderen van zijn overleden broeder Aron, die hij in huis genomen had. Voor hen schreef hij het handschrift Poesias Sacras, de gewijde poëzie, om van de grootheid des Heeren, de schepping der wereld, de eeuwigheid van Israël en zijn verlossing te getuigen (1748). Na het beëindigen van deze taak bezorgde deze machtige joodsche regentenfamilie hem verschillende lessen en wist ook door toedoen van zijn vader Isaäc (2) in 1751 zijn benoeming tot opperrabbijn der aanzienlijke haagsche Portugeesche gemeente door te zetten, welke functie hij tot zijn overlijden bekleed heeft. Hij bezat een groote algemeene beschaving, die ongekend was voor de toenmalige rabbijnen. Hij sprak en schreef in het Portugeesch, Spaansch, Hebreeuwsch en studeerde ook in de nederlandsche literatuur, in de philosophie en geneeskunde, terwijl hij ook het vioolspel beoefende en fraai
zong; ook was hij wetschrijver en kerkelijk besnijder. Vele zijn de gelegenheidsgedichten ter gelegenheid van de feesten in de huizen der rijke haagsche portugeesch-joodsche patriciërs en die op de gedenkdagen ter synagoge, met betrekking tot het Oranjehuis enz., door hem vervaardigd (alle in Zwarts Hoofdstukken, zoover bekend, opgenomen). Van zijn groote handschriften is vermeldenswaardig Caminho de Vidas, de Levensweg, een zedekundig handboek voor zijn kinderen (1760 fol. 289 pag.); Proverbios de Selomoh, een commentaar op de Spreuken van Salomo, dat hij in den kring zijner gemeenteleden liet circuleeren, wegens hun geringe kennis van het hebreeuwsche origineel (1766 gr. fol. 778 pag.). Ook schreef hij een hebreeuwsch handboek voor den haagschen synagogedienst Sepher Cheschek Schelomo (1767 fol. 43 pag.), een geboorteregister, dat in de Nederlandsche Leeuw (1893, 85 vgl.) is uitgegeven, benevens een familiegeschiedenis en genealogie Arvore de Vidas genaamd (4o. 52 pag.). Andere gedichtenbundels in handschrift, alsmede dat van een philosophisch werk over de onsterfelijkheid der ziel, vertoogen over de inenting en een briefwisseling met palestijnsche geleerden, zijn blijkbaar verloren gegaan. Uit de reisbeschrijving van den joodschen