[Rijckewaert, Carolus]
RIJCKEWAERT (Carolus), geb. te Utrecht 1582 (?), overl. aldaar 1 Jan. 1650. Hij werd predikant te Oostvoorne in 1604, te Utrecht in 1607. Remonstrantschgezind onderteekent hij (hoewel later, zie H.C. Rogge, Joh. Wtenbogaert II, Amst. 1875, 21) de remonstrantie van 1610 en is hij op de vergadering van 5 Maart 1619 te Rotterdam aanwezig (dl. II, kol. 1469-72 in voce: Johannes Wtenbogaert). Hij was door de vroedschap reeds afgezet 18 Febr. 1619. Daarna is hij 8 Juli op Hazenberg gevangen gezet en 7 Aug. bij zijn lotgenooten naar Waalwijk gebannen, buiten de Vereenigde Provinciën. Hier schreef hij een weerlegging van zijn vonnis, die door Wtenbogaert is bewaard in Kerckelijcke Historie (Rott. 1647), 1165-96. De remonstrantsche vergaderingen te Waalwijk en die op 30 Sept. en 4 Oct. 1619 te Antwerpen heeft hij ook bijgewoond. Toen zijn vrouw te Utrecht zeer ernstig ziek was, en de toegang tot haar hem geweigerd werd, wist hij zich midden op den dag in een mand verborgen in zijn woning te laten dragen; zijn vrouw stierf in zijn armen. Sedert dien tijd zwierf hij predikend in en buiten het land rond. Na de ‘conspiratie’ tegen Maurits van 1623 schreef hij een ‘verklaring ter zijner ontlastinge’ (J. Kok, Vaderl. Woordenboek XXVI, 22-36). In 1623 was hij korten tijd te Hamburg; in 1629 en 1630 bediende hij de utrechtsche Remonstrantsche Gemeente; in 1630 ook Amsterdam. Op 8 Oct. 1631 werd hij weer voor vast verbonden aan Utrecht. Van hier uit heeft hij veel voor de Remonstrantsche Broederschap gedaan. Ook heeft hij Wtenbogaert geholpen bij het schrijven van zijn Kerckelicke Historie (sedert 1639), en in 1644-46 gearbeid aan het verkorten der Onderwijsinge in de christel. religie (na den dood van Wtenbogaert). Nog is hij begonnen om Wtenbogaerts geschiedenis te vervolgen, doch de dood belette
de voltooiing van dezen arbeid (vgl. dl. I, kol. 781 v., in voce Bernardus Dwinglo).
Sedert 1639 was Petrus Taurinus hem als helper toegevoegd.
Hij schreef: Een korte brief aende Remonstranten, streckende om haer met kloeckmoedicheydt te onderstutten (1627); Brief aen de verdruckte ghemeynte Jesu Christi binnen der stadt Utrecht (1619); Kort vertoogh van den schuldighen plicht der Christenen tot het gebruyck des H. Avontmaels (Rott. 1640) en het werkje, genoemd bij Corn. Dunganus (dl. VIII, kol. 440 v.).
Zijn portret is gegraveerd door C. de Passe en door R. Vinkeles naar J. Buys, voorkomend in J. Kok, Vaderl. Woordenb. XXVI (1792).
Zie behalve het reeds genoemde: B. Glasius, Biogr. Woordenboek ('s Hertogenb. 1856) III, 244-246; J. Tideman, De remonstr. broederschap, Biogr. naamlijst (Amst. 1905), 35, 68, 79, 860, 275, 306-311, 444, 478; H.C. Rogge, Johannes Wtenbogaert (Amst. 1874-76) I, 93, 105, 246, 319, II, 21, III, 9, 124, 145, 208, 228, 293, 316 v., 332, 337 v., 340; Catalogus van handschriften Rem. Gem. Rotterdam (Amst. 1869), no. 155, 288, 1014, 1722-1740; A.C. Duker, Gisb. Voetius (Leid. 1893-1915) II, 14, 39 v.; J.I. van Doorninck, Bibliotheek van Nederl. anonymen en pseudon. ('s Gravenhage, Utrecht 1870), no. 806 v., 1099, 4953; G. Brandt, Historie der Reformatie II (Amst. 1674), 906, III (Rott. 1704), 390-392, 750-754, 957-959, 970; A.H.