als zijn voorgangers in schoonschrijven noemt: Paret, in Brabant, Beauchène, in Engeland, Guillaume le Gaingneur en Baugrand in Frankrijk, Boyssens, Smyters, Felix van Sambix en van de Velde in Holland. Aan verschillende kunstvrienden draagt hij een geschrift op: aan Johan Coutereels, échevin de la Ville Arnemuyden, aan Paul van der Dussen, Cornelis Janssens, schoolmeester te Middelburg, Anthony Smyters, schoonschrijver te Amsterdam, Felix van Sambix (zoon van den bovengenoemde), schoonschrijver te Delft, en Hans van de Velde. Verder opdrachten o.a. aan ridder Jacques de Maldeé, vertegenwoordiger van den Markies van Vlissingen, aan the Hon. Knight John Throchmorton, Lt.-Governor of the Cantionary town of Flushing etc., aan den Gecommitteerden Raad Engel Leunissen, aan den magistraat van Vlissingen, aan de burgemeesters en regeeringsleden Jan Lambrechtsen Coolen, Jan de Moor, Rogier Cobbert, Jan Porrenaer en Daniël Leynsen Schengen, de predikanten Joos van Laren en Jean Doncker en den voornamen koopman Abraham van Pere, die een gedicht schreef in zijn werk. Te Middelburg noemt hij als zijn vrienden den beroemden koopman Pieter Courten en Jacobus van der Borght. Ook noemt hij Tobias van de Werve te Goes, die een gedicht in het werk plaatste, evenals de predikant K. Lubbaert te Bergen op Zoom. In de opdrachten vergeet R. zijn
vader niet en roemt ook zijn neef, Philips Roelands, zijn leerling en ondermeester.
Zijn door Schelemans gegraveerd portret, ao. 1616, aet. 44, staat op den titel van zijn boek.
Zie: Nagtglas, Levensber. v. Zeeuwen II, 531.
Versprille