Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9
(1933)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 865]
| |
de universiteit en trad 1674 in de Congregatie van het Oratorie, waar hij werkzaam was in de colleges der Congregatie. Hij stond bekend als uitmuntend latijnsch dichter en schreef, terwijl hij leeraar der rethorica was te Mechelen, een treurspel Keizer Mauritius (Caesar Mauritius), opgedragen aan den hertog van Norfolk. Daarna werd hij door den vicarius apostolicus als assistent-missionaris naar Leeuwarden gezonden en 1682 naar Groningen. In het Oratorie had hij de strenge beginselen en de partijschap van het Jansenisme opgedaan. Met de hoofden dezer partij was en bleef hij zeer bevriend. Hij ging echter niet met hen mede in de scheuring, maar erkende, tot hun verdriet, den door Rome benoemden vicarius, A. Damen. Hij wordt geprezen als: ‘vir disertus, severus peccatoribus et exemplaris’. Hij had zijn schuilkerkje bij de Butjesstraat in den Pausgang te Groningen. 1687 stond hij het kerkje met woning, zijn eigendom, af in volle bezit aan de Katholieke Gemeente. Hij is geen aartspriester van Groningen geweest, zooals in Archief aartsb. Utrecht X, 56 gezegd wordt. Bij testament schonk hij aan de nieuwe Statie Sappemeer, eertijds van Groningen uit bediend, 100 rijksdaalders. Verkeerd wordt hij als uit Leeuwarden afkomstig aangeduid (Arch. aartsb. Utr. X, 45). De Hist. ep. Gron. stelt zijn sterfjaar verkeerd 1710, het Necrol. Haarl. op 19 Jan. 1711. 1721 werd een D. Joh. Rispens priester gewijd te Mechelen. Hij was assistent voor Groningerland en Uithuizen en waarschijnlijk van dezelfde familie als de groninger pastoor. Zie: Historia episc. Gron., 18; De Katholiek (1873) LXIII, 271; Chronicon Oratoris D.J. (Ins. 1740), 124; Archief aartsb. Utrecht I, 92, X, 45, 56, XXII, 158, XXV, 310; Bijdr. bisd. Haarlem II, 353, 57, V, 122. Fruytier |
|