dezelfde strekking en dit werd door de beide Kamers aangenomen. In het algemeen werden in dezen tijd vele wetsvoorstellen door de Tweede Kamer verworpen en daarna, eenigszins gewijzigd, opnieuw ingediend en dan aangenomen.
Op 6 Mei 1819 verzette hij zich tegen een belasting op de koffie, op 14 d.a.v. tegen een op de suiker. Beide werden toch, met 53 tegen 33 en met 50 tegen 34 stemmen, aangenomen.
Op 15 Mei 1822 werd het ontwerp der personeele belasting, dat bijna 100 jaren vrijwel onveranderd bleef, behandeld. Reyphins sprak tegen het ontwerp, alle Noord-Ncderlanders, op twee leden uit Noord-Brabant, een lid uit Holland en een uit Friesland na, stemden voor, allen uit Zuid-Nederland, behalve een lid uit Zuid-Brabant en drie uit Antwerpen, waren tegen en het voorstel werd wegens afwezigheid van een Noord- en vier Zuid-Nederlanders met 54 tegen 51 stemmen aangenomen.
Ook verzette hij zich dikwijls tegen staatsbegrootingen, die wel eens werden verworpen en dan gewijzigd weder werden ingediend.
Langzamerhand begreep Reyphins, dat als de oppositie te hevig zou worden, België geheel aan het clericalisme overgeleverd werd en hij volgde zijn vriend Dotrenge (dl. VIII, kol. 422) niet in diens oppositie tegen het collegium philosophicum te Leuven, hetwelk een betere opleiding der geestelijkheid beoogde.
Gedurende de zittingen 1826-1827 en 1828-1829 was hij voorzitter der Kamer. Op 17 Apr. 1827 werd hij benoemd tot lid van den Raad van State, hij bleef tegelijk lid der Kamer. Sedert behoorde hij tot de rallié's. Hij en Dotrenge waren de eenige zuid-nederlandsche Kamerleden, die hun redevoeringen voor de vuist uitspraken. Daardoor hadden zij bij hun belgische medeleden veel invloed, hoewel velen daarvan clericalen waren.
Na den opstand van Aug. 1830 was hij nog in Oct. d.a.v. een der raadslieden van den Prins van Oranje (later Willem II) te Antwerpen, toen deze poogde België voor zijn stamhuis te behouden. Toen Reyphins zag, dat deze pogingen op niets uitliepen, vestigde hij zich te Brussel, waar hij vergeten stierf.
Ramaer