[Rau, Sebald Fulco Johannes]
RAU (Sebald Fulco Johannes), geb. 16 Oct. 1765 te Utrecht, overl. te Leiden 1 Dec. 1807, zoon van Sebald Rau (die voorgaat) en Susanna Sebina Reytsma.
Reeds zeer jong toonde hij een buitengewonen aanleg tot de studie van talen: als kind begon hij met Latijn en Grieksch en de oostersche talen, terwijl hij behalve Fransch, Duitsch en Engelsch ook Italiaansch leerde. Spoedig behoorde hij als nederlandsch letterkundige tot den kring van Bellamy, vereenigd in het genootschap ‘Dulces ante omnia Musae’. In dit genootschap gaf hij reeds op vijftienjarigen leeftijd een verhandeling, bevattende Eene vergelijking der Homerische helden met die der Arabieren. Uit den kring van Bellamy kwamen twee kleine tijdschriften voort (beide opgericht in 1784) n.l. De Poëtische Spectator en Proeven voor het Verstand, den Smaak en het Hart. Voor het eerste schreef Rau een inleiding, waarin opgetreden werd tegen de sentimenteele mode in de literatuur van die dagen. In het tweede verscheen Rau's meest bekende litteraire product, de ridderromance Ewald en Elize, een tegenhanger van Bellamy's Roosje. Bij den dood van zijn vriend (in 1786) dichtte hij zijn Lijkklagt op Bellamy. De patriotsche gezindheid van Bellamy en van Quint Ondaatje, die eveneens tot bovengenoemd genootschap behoorde, werd door Rau niet gedeeld.
Aanvankelijk werd Rau waalsch predikant, eerst te Harderwijk, daarna te Leiden. Als zoodanig heeft hij vele stichtelijke bijdragen in het Fransch geschreven. Doch reeds in 1787 werd hij benoemd tot gewoon hoogleeraar in de theologie te Leiden. In 1794 werd hij ook hoogleeraar in de oostersche talen en antiquiteiten benevens Interpres legati Warneriani. Maar reeds in het volgend jaar werd hem, om zijn meergemelde politieke gezindheid, dit ambt weer ontnomen en aan van der Palm gegeven. Hij moest zich nu tot zijn professoraat in de theologie beperken en toen ook dit hem door de scheiding van kerk en staat, eenige jaren later, dreigde te ontgaan, benoemde men hem, om hem voor de leidsche universiteit te behouden, in 1799 tot hoogleeraar in de gewijde dicht- en redekunde. In dit jaar echter werd van der Palm agent van nationale opvoeding en Rau kreeg zijn ambt in de oostersche talen weer terug.
Als oriëntalist heeft Rau zich vooral bezig gehouden met het werk van Teifaschi. In 1784 verdedigde hij onder zijn vader een Specimen Arabicum continens Descriptionem et Excerpta