van licentiaat in de rechten verkregen te hebben als advocaat te Brugge.
De bedoeling van Napoleon bij de inlijving was, Nederland zoo spoedig mogelijk te verfranschen op dezelfde wijze als de streek om Duinkerken in den loop der tijden verfranscht is. Hij deed dit wat de departementale besturen betreft, in een vrij vlug tempo; toen de Franschen ons land verlieten, waren bijna alle prefecten en vele onder-prefecten Franschen of Belgen. Wat de rechterlijke macht betreft, benoemde of continueerde hij niet anders dan nederlandsche rechters, maar bijna overal benoemde hij fransche of belgische officieren van justitie (toen geheeten procureur impérial); hunne substituten waren Nederlanders. Zoo werd de Pélichy 24 Jan. 1811 tot procureur impérial bij de rechtbank van eersten aanleg te Utrecht benoemd. Reeds op 9 Juli d.a.v. werd hem dezelfde zoo gewichtige betrekking te Amsterdam opgedragen. Niemand h.t.l. beklaagde zich over hem. Toen op 11 Apr. 1811 een aantal conscrits zouden worden ingelijfd, kwam er eenig verzet en werden zij bevrijd; bijna allen meldden zich nog denzelfden dag weder aan. Dit werd door den préfet de Celles opgeblazen en hij wenschte een voorbeeld te stellen. Hij stelde toen buiten de gewone justitie een militaire rechtbank in, die tot last had, ten einde schrik te verspreiden, ten minste drie doodvonnissen uit te spreken. Inderdaad werden 18 Apr. d.a.v. drie personen, waarvan een niets met het opstootje te maken gehad had en de anderen op het getuigenis elk van één persoon, ter dood gebracht, anderen tot 8 jaren gevangenis veroordeeld. Op 24 Febr. 1813 werden te Amsterdam nog twee doodvonnissen geveld, weder door een militaire rechtbank.
Daar de Pélichy zich onpartijdig gedragen had, nam hij na onze bevrijding, aangezien hij en zijn echtgenoote gaarne in Noord-Nederland wilden blijven, in afwijking van al zijn hier door Napoleon geplaatste ambtgenooten het aanbod om in zijn betrekking, nu officier genoemd, te blijven, aan.
Nadat het departement van roomsch-katholieken Eeredienst bij Koninklijk besluit van 10 Juli 1826 met ingang van 1 Aug. 1826 opgeheven en met dat van Binnenlandsche Zaken onder van Gobbelschroy vereenigd was, werd het ruim 3 jaren later, toen deze zou aftreden, beter gevonden, weder een afzonderlijk ministerie van roomsch-katholieken Eeredienst in te stellen. Als hoofd daarvan werd de Pélichy 4 Dec. 1829 met ingang van 1 Jan. 1830 benoemd met den titel directeur-generaal. Hij bleef ook na den belgischen opstand in functie en zijn titel werd 31 Mrt. 1842 veranderd in dien van minister.
Hij was een gematigd man; wij lezen daardoor zelfs niet van conflicten met den zeer ijverigen protestant Hugo van Zuylen (dl. III, kol. 1522), sedert 1 Mrt. 1841 minister van hervormde en andere eerediensten.
Hij huwde 16 Nov. 1802 Catharina Carolina gravin de Lichtervelde, geb. 8 Nov. 1778, overl. 7 Mei 1868. Naar belgische gewoonte voegde hij steeds haar naam achter den zijne. Zij hadden een zoon, die met een Belgische gehuwd is en wiens afstammelingen in België wonen, en een dochter.
Zijn portret is geschilderd door M.I. van Bree.
Ramaer