werd achtereenvolgens attaché van legatie te Stuttgart 1845-46, secretaris van legatie te Madrid 1846-52, evenzoo te Weenen 1852-56. Bij Koninklijk besluit van 27 Oct. 1847, no. 100 werd hij in den nederlandschen adelstand verheven, met den titel van ridder overgaande bij eerstgeboorte. Van 25 Febr. 1853-56 werd hij Kamerheer in gewonen dienst en van 1856 tot zijn dood i.b.d. Van 26 Aug. 1873 tot 6 Sept. 1892 was hij lid van den Hoogen Raad van Adel. Hij was ook lid van de ridderschap van Utrecht. In zijn huis te 's Gravenhage, maar vooral op zijn buitenverblijf ‘Pavia’ te Zeist, bezat hij een fraaie verzameling portretten en documenten betreffende zijn geslacht, die hij voortdurend door belangrijke aankoopen vergrootte. Ook was hij een nauwgezet en ijverig beoefenaar der genealogie, die door zijn archiefstudiën veel belangrijks omtrent de geschiedenis van zijn geslacht heeft bijeengebracht. Maar hij heeft er slechts weinig van gepubliceerd. Hij werd te Zeist begraven. Pauw huwde te Zeist 12 Oct. 1855 Aletta Cornelia Anna Voombergh (1828-1913), dochter van Albert en van jkvr. Agnes Henriëtte van Loon. Zij wonnen 6 kinderen, waarvan er 2 jong zijn overleden.
Zie: Adelsarchief (1900), 170-172; Nederl. Adelsboek (1916), 54.
Regt