naar het vaderland terug en bracht in de vergadering der Staten Generaal van 29 Nov. 1619 verslag uit van hetgeen hij te Aleppo had verricht, waarop hij door de gansche vergadering werd bedankt en met gelukwenschen begroet, met verzoek om het mondeling meegedeelde ter eeuwıgdurende gedachtenis op schrift te stellen en aan H.H. Mog. over te reiken, wat hij op 11 Dec. van dat jaar heeft gedaan. In het volgend jaar werd hij opnieuw naar Aleppo gezonden, doch daar de handel destijds kwijnde, ten gevolge van den jammerlijk verwarden toestand, die, na den dood van den bekwamen grootvizier Murad (1611), de regeering van Achmed I meer en meer begon te kenmerken, verzocht hij naar Holland te mogen terugkeeren en werd het consulaat te Aleppo weder opgeheven; in 1622 kwam Pauw in Holland aan.
Einde 1631 werd Pauw belast met een zending naar Gustaaf Adolf, door wien hij vroeger (28 Juli 1614) tot ridder (eques auratus) was verheven, en, na 's Konings dood (1632), wederom met een zending naar den kanselier Oxenstierna en de duitsche vorsten van evangelische belijdenis, ten einde onder die omstandigheid de belangen van de protestantsche zaak zooveel mogelijk te behartigen en de eensgezindheid der bondgenooten te bevorderen.
Na de nederlaag der Zweden bij Nördlingen (7 Sept. 1634) keerde Pauw naar Nederland terug. Hier ontving hij 3 Mei 1635 een acte, waarbij uitdrukkelijk werd verklaard dat hij zijn opdracht tot genoegen zijner lastgevers had vervuld. Zijn zwangere vrouw, die hij te Metz had moeten achterlaten, keerde van daar onverzeld terug, niet willende dal haar man zich wederom aan het krijgsgevaar zou blootstellen, daar de toestand der evangelische partij in Duitschland na den slag bij Nördlingen hachelijk was. Dit schijnt de reden dat Pauw na dien tijd geen gezantschappen op zich nam. Frederik Hendrik had hem in 1632 tot zijn raad en rekenmeester aangesteld, in welke betrekking Willem II (1647) en de vorstelijke voogdessen (1651) hem continueerden. Bovendien werd hij met den griffier Musch en den ontvangergeneraal van Berckel door Willem II in een bijzondere commissie benoemd tot herstel van een behoorlijk beheer over zijn domeinen en de inkomsten daarvan.
Pauw, die tot zinspreuk had ‘Laus Deo Semper’, was volgens onderst. Wapenheraut de auteur van een geschrift: Heylsame overdenckingen en gedenckwaerdige reysen, enz.
Hij huwde te Breukelen 16 Aug. 1626 Anna Pels (1598-1666), dochter van Pieter en van Anna Willeserts Uit hun huwelijk vier kinderen o.a. Reinier, kapitein van een comp. mariniers, met zijn neef Jacob (kol. 766) 16 Oct. 1667 in het Vlie voor Texel verdronken.
Zijn door een onbekende geschilderd portret is bij jhr. ridder Pauw van Wieldrecht op Huize Broekhuizen te Leersum.
Zie: H.J. Koenen, Corn. Rein. Pauw, een bijdr. tot de staatsgesch. der Republiek in Nijhoff's Bijdr. VI; Adelsarchief (1900), 200-203; Wapenheraut VI, 318; Moes, Icon. Bat. no. 5778; Catal. Herald. Tentoonst. (1880) no. 3499.
Regt