[Pauw, Abraham Cornelis]
PAUW (Abraham Cornelis), geb. te Delft 19 Mei 1780, overl. te Odessa 22 Maart 1833, zoon van Mr. Engelbert en van Cornelia Hillegonda barones des Villates.
Van jongsaf bestemd voor den krijgsdienst en, evenals de geheele familie Pauw, een warm aanhanger der Oranje's, besloot hij, na de verdrijving van Willem V, dezen vorst in het buitenland te volgen. Drie jaar maakte hij de campagne in Oostenrijk mede als huzaren-volontair in 's Keizers dienst, kweet zich goed bij vele ernstige affaires en bood daarna den erfprins van Oranje zijn dienst aan. Hij vertrok met dezen naar Engeland, werd tot luitenant van het corps jagers-te-voet aangesteld, nam daar tot bijzonder genoegen van zijn stafofficieren den dienst waar, doch zag zich na drie jaar met andere orangistische jongelieden genoodzaakt naar het vaderland terug te keeren, daar de Prins hun diensten niet meer noodig had. Hij trachtte daarna in 1802 door bemiddeling van zijn oom, den ‘geheimen Obertribunalsrath’ von Koenen te Berlijn, een officiersplaats in het pruisisch leger, liefst bij de cavalerie, te verkrijgen. Ofschoon de uitzichten gunstig waren, is hem dit om onbekende redenen niet gelukt. In 1804 vertrok hij naar St. Petersburg in de hoop een officiersplaats in het russische leger te verwerven, doch ook hierin slaagde hij niet, doch kreeg door bemiddeling van een koopman aldaar, aan wien hij was aanbevolen, plaatsing op een handelskantoor te Odessa, waar hij in 1808 een handelszaak voor eigen rekening oprichtte. Het blijkt, dat hij zich op zijn reizen door woeste streken wel eens voor majoor uitgaf om daar beter te worden ontvangen; om die reden wordt hij door sommigen ten onrechte als majoor in russischen dienst vermeld.
Hij huwde te Odessa in 1807 met Anna Victoire Hastart, geb. te Metz 3 Mei 1786, overl. te Odessa 18 Maart 1854. Zij wonnen 7 kinderen, waarvan de drie zoons zich in russischen militairen dienst begaven en wier afstammelingen vermoedelijk nog in Rusland voortleven.
Zie: Adelsarchief (1900), 165-168, 172, 173; Wapenheraut VI, 73.
Regt