[Palm, Jacob]
PALM (Jacob), geb. waarschijnlijk omstreeks 1675, overl. in Nederland, sterfjaar onbekend. In dienst gegaan bij de O.I.C. komt zijn naam het eerst voor in een resol. van 30 Juni 1697, waarbij de sergeant J. Palm te Cheribon als provisioneel vaandrig overgeplaatst wordt naar Japara. Eenige jaren dient hij in dien rang te Soerabaja en als de regeering een met de taal bekend persoon zoekt ‘van sedig gedrag en minsamen omgang, mitsgaders ervaren in de Javaanse maximes’, valt op hem de keus om als vertegenwoordiger der Compagnie de geschillen tusschen de madoereesche voısten van Pamakasan en Soemenap te beslechten (1702). In Mei 1703 maakte hij deel uit van de expeditie onder Scipio tegen Prawata, volgens de Jonge een priester, van Giri (bij Grisee) afkomstig en door dweepzieke geestelijken van die plaats aangehitst en afgezonden. Wie hij eigenlijk was, is niet nauwkeurig bekend; in elk geval vond de overheid het noodig hem te verwijderen, daar hij Djampang (Z. Priangan) in opschudding bracht en de rustige bevolking deed uitwijken. Op 11 juni 1703 kwam te Batavia de tijding, dat Prawata, alias Raden Alit, gedood was. Het bleek echter begin 1704, dat de ‘mahumetaanse paap’ nog in leven was en nog altijd ‘een opschudding van lelijken nasleep soude konnen