heerlijke maetgezangen op de leest van de Christelijke en geestelijke leer des Nieuwen Verbonds te schoeien, gelijk hij daarin al vrijwel was geslaagd, a was er hier en daar nog wel wat verzachting en verbetering aan te brengen’.
Hij schreef behalve het genoemde: Hollands dankbaarheyd op den dank-dagh .... (1651); Zweedschen hoogmoed gebroken .... (1658); Paraenesis aen den autheur van het logen-rijm, met den tytel van Wederroepinge tegen 't advijs van J. Boot aeng. de sententie van J. van Oldenbarnevelt .... (1664); Vrijheid in staat en godsdienst.... (1666); De laster-kladde der landverraderie, op de magistr. uytgeworpen, afgekeert .... (1672); Hollants venezoen in Engelant gebacken .... (1672); Weeklage over Britanjes bloedigen toeleg op overheerschend zeegebied .... (1673); Rouw-klage over de doot van M. de Ruyter .... (1676); Blijdschap en zegewensch aen P. de Groot over des zelfs betuygde onschuld .... (1676); Lijkrouw der Maasstroom op de ontfanghenis van het lijk van M. de Ruyter (1677); Den grooten Rotterdammer in zijn geboortestad herstelt .... (1677); De zegepralende deugd van P. de Groot .... (1678); Uyt-vaart van den Kato dezer eeuw, W. van der Aa .... (1678); Lijk-gedachtenis van Joost van Vondel .... (1679); Lijk-gedachtenis van Jac. Borstius .... (1680); Rouw-klage over den dood van G. Brandt de Jonge .... (1683); Engeland Romens gewetensdwang ontheven .... (1688); Over de regtsvordering van Adr. Bakker tegen Rom. de Hooge .... (1690); Op het namelooze Parnaspasquil der majesteytschenders .... (1690); Haagsche Broedermoord, waar agter de beantwoording tegen de lasterlijke beschuldiging van Lambert van den Bosch in zijn reizende Mercurius, de Heeren de Wit ten laste gelegd (Leid. z.j.);
Uitbreiding over het boek van Job (Amst. 1714); God in het goddelijke gekend en doorzien in de schepselen, in Rijm (Rott. 1675); Uitbreiding over het boek der psalmen, met muzijk, twee deelen (Amst. 1706); Beschrijvinge der wijdberoemde koopstad Rotterdam, behoorende bij een kopergravure door Jacob Quacq; enz. Hij was in zijn tijd ook een bekend penningkundige.
Zijn gedichten werden verzameld uitgegeven als Joachim Oudaan's poëzy, met achterin het leven van den dichter beschreven door David van Hoogstraten (Amsterdam 1712) en J. Oudaan's Toneelpoëzy (Amsterdam 1712); voorts vindt men van hem gelegenheidsgedichten gedrukt en in handschrift in het Archief der gemeente Rotterdam. Te Rotterdam is een straat naar hem genoemd.
Zijn portret is gegraveerd door J. Jonckman naar A. Houbraken. Een miniatuurportret van A. van Halen is in het Rijksmuseum te Amsterdam.
Zie: J.C. van Slee, De Rijnsburger Collegianten (Haarl. 1895), 11, 44v., 55 v., 90, 94, 118, 121-124, 261, 335, 360, 365 v.; R. Arrenberg, Naamregister van nederduitsche boeken tot 1787, 393; H.C. Rogge, Bibliotheek der Remonstr. geschriften (Amst. 1863), 284 v.; dez., Geschriften betreffende de Ned. Herv. Kerk .... (Amst. 1864), 98, 101; Kobus en de Rivecourt, Biogr. Handwoordenboek II (Zutphen 1870), 474v.; J.I. van Doorninck, Bibliotheek v. Ned. anonymen en pseudonymen ('s Gravenh. en Utr. 1870), no. 78, 606, 929, 2090, 2593, 2754, 3542, 4995; Noordbeek en Mourik, Naamrol der godgel. schrijvers, 4e dr. (Amst. [1752]), 139; Catalogus v.d. bibliotheek der Ver. Doopsgez. gem. te Amsterdam (Amst. 1919), 160, 164 v., 222 v., 239, 276; Genealogie van het geslacht Oudaen door W.A. van Rijn in Maandblad Ned. Leeuw (1931),