advocaat te Luxemburg. Door afstand zijner beide breeders werd hij in 1765 eenig heer van Bettendorf.
In 1771 werd hij raadsheer in het luxemburgsche gerechtshof en in 1783 tevens procureur-generaal bij dat hof. Toen keizer Joseph II ter vereenvoudiging en bezuiniging één opperste gerechtshof te Brussel instelde, werd d'Olimart aldaar raadsheer, maar in 1791 werd door Leopold II, Josephs opvolger, de oude rechtsbedeeling weder ingevoerd en werd hij benoemd tot president van den souvereinen raad van Luxemburg, maar nu bleek, dat door deze benoeming, die buiten de leden van dien raad om geschied was, de privilegiën geschonden waren. Hij werd toen op zijn verzoek tot procureur-generaal bij dien raad benoemd.
Toen de fransche legers in 1794 Luxemburg binnentrokken, week d'Olimart naar Bonn uit. In 1797 werd hij deswege op de lijst der uitgewekenen. geplaatst. In 1800 werd zijn naam van die lijst geschrapt en in hetzelfde jaar werd hij benoemd tot president van de toen geschapen rechtbank van eersten aanleg te Diekirch. De rechtbank te Biltburg, die in 1815 naar Echternach verplaatst was, werd in 1816 opgeheven en het ressort dier rechtbank, voor zoover het niet onder Pruisen gekomen was, werd met dat van Diekirch vereenigd. d'Olimart bleef president tot zijn overlijden.
Op 1 Sept. 1815 werd hij door Willem I tot lid der Tweede Kamer voor het groothertogdom Luxemburg benoemd. Hoewel een uitstekend man, heeft hij daar geen rol gespeeld. Hij heeft met het oog op zijn ambt en zijn leeftijd op 27 Dec. 1816 ontslag als lid genomen.
Hij huwde 19 Sept. 1778 Christine Ernestine Dorothée de Fiennes.
Ramaer