Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9
(1933)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 722]
| |
eenige leden der vroedschap ontslagen werden en anderen in hun plaats traden. Dezelfde beweging had toen te Utrecht plaats onder de leiding van Ondaatje (dl. VIII, kol. 1238), en ook de Staten der provincie verdeelden zich, de Patriotten vergaderden te Utrecht, de Oranjegezinden te Amersfoort. Er werd te Utrecht een corps groene jagers gevormd, waarbij hij eerst majoor, daarna kolonel werd. De Nijs werd commandant, maar op bevel der vroedschap werd de stad in Sept. 1787 overgegeven bij de nadering van het pruisische leger. Hij werd gevangen genomen en naar Amersfoort vervoerd, en van de zoogenaamde amnestie, in Oct. 1787 uitgevaardigd, uitgesloten. Naar Utrecht overgebracht, bleef hij met F.A. van der Kemp nog 5 maanden op den Hazenberg gevangen. Beiden werden toen vrijgelaten, nadat zij elk een zoogenaamde schadevergoeding van ƒ 49.000 betaald hadden; de Nijs, die bemiddeld was, betaalde die ook voor van der Kemp. Beiden werden uit de provincie Utrecht verbannen en de Nijs vertrok naar Kampen, waar hij een huis bouwde en op grooten voet leefde in overeenstemming met zijn fortuin. Na eenigen tijd dreef zijn onrustige aard hem naar Frankrijk, waar hij in het leger dienst nam en door bemiddeling van generaal Dumouriez gedaan kreeg, dat hij in den utrechtschen rang van kolonel benoemd werd. Hij streed in 1793 mede bij den inval in de Oostenrijksche Nederlanden, die mislukte. Hij, die aide de camp van Dumouriez was, werd door dezen in vertrouwen genomen; zij wilden aan het schrikbewind te Parijs een eind maken, maar de toeleg mislukte, Dumouriez met zijn gevolg, waaronder de latere koning van Frankrijk Louis Philippe, en de Nijs vluchtten naar het oostenrijksche leger. Om zijn medewerking aan Dumouriez' plannen werd de Nijs door een fransche rechtbank tot verbeurdverklaring zijner goederen veroordeeld, en dit zou ten uitvoer gelegd zijn toen de Franschen in het begin van 1795 ons land binnentrokken, als niet H.H. Vitringa (dl. V, kol. 1041), wien hij zijn belangen te Kampen had opgedragen, alles van waarde uit het huis van de Nijs naar het zijne had overgebracht. Deze kreeg ook gedaan, dat het beslag, dat op zijn goederen gelegd was, werd opgeheven en de Nijs keerde nu weder te Kampen terug. Het bleek, dat zijn vermogen grootendeels versmolten was, hij leefde in het vervolg op eenvoudige wijze. In 1797 had zich aldaar een jacobijnsch bestuur van dezelfde soort als toen in Friesland de bevolking tyranniseerde, opgeworpen. De Nijs werd aan het hoofd gesteld van eenige ‘gequalificeerde’ personen om hiertegen te protesteeren, maar hun pogingen hadden weinig gevolg, tot een commissie uit de Nationale vergadering optrad en na langdurige tegenwerking zorgde, dat er in Dec. 1797 nieuwe verkiezingen voor de municipaliteit plaats hadden, waarbij geen enkele der oude leden werd gekozen. Dit werd na den staatsgreep van 22 Jan. 1798 weder veranderd, doordat in Apr. d.a.v. twee agenten van het Uitvoerend bewind de regeering omzetten. Eindelijk werd na den tweeden staatsgreep van 12 Juni 1798 het bestuur 25 Juli weder afgezet en de in Dec. 1797 gekozenen hersteld. In 1812 vertrok de Nijs, wiens fortuin geheel opgeteerd was, terwijl hij een groot gezin had, naar Oost-Indië. Hij vestigde zich te Batavia. Hij huwde omstreeks 1800 N. Tullings, dochter van een kapitein. Ramaer |
|