Hij werd advocaat te Naaldwijk en in 1811 griffier bij het vredegerecht aldaar en 10 Sept. 1816 vrederechter. Op 16 Juni 1827 werd hij in het kiesdistrict Naaldwijk door de eigenerfden tot lid der Provinciale staten van Holland gekozen. Hij verkreeg nu ontslag als vrederechter. Zijn medeleden in Zuid-Holland kozen hem 3 Juli 1834 tot lid van Gedeputeerde staten en als Statenlid ging hij na de splitsing der provincie Holland in Nov. 1840 ook naar Zuid-Holland over.
Op 7 Juli 1842 volgde zijn verkiezing tot lid der Tweede Kamer, hetwelk toen onvereenigbaar was met lid der Staten en dus ook met Gedeputeerde.
Hij was een onafhankelijk man, maar neigde naar de liberale beginselen. Hij stemde tegen het in overweging nemen van het voorstel tot grondwetsherziening der 9 mannen, dat 30 Mei 1845 met 34 tegen 21 stemmen verworpen werd. Hij werd 6 Juli 1848 met 39 stemmen herkozen tegen 37 op Thorbecke, waaruit wel is af te leiden, dat hij tot de conservatieven behoorde. In 1848 vereenigde hij zich als de meeste gematigde conservatieven met de nog verder gaande, nu door de regeering voorgestelde grondwetsherziening. Bij de verkiezingen volgens de nieuwe grondwet werd hij nergens candidaat gesteld en zijn lidmaatschap eindigde dus in Febr. 1849, den dag voordat de nieuwe Kamer bijeenkwam. Nu werd hij evenwel 1 Juni 1849 weder in het district Naaldwijk tot lid der Provinciale staten van Zuid-Holland en bij de eerste samenkomst 5 Juli d.a.v. weder tot Gedeputeerde gekozen.
Op 3 Sept. 1850 werd hij na de invoering der Provinciale wet herkozen, maar nu in het district 's Gravenhage 1 en op 25 d.a.v. ook als Gedeputeerde. In Nov. 1852 werd hij toegewezen aan het district Vlaardingen, waarvoor hij geregeld tot zijn overlijden zitting hield. Hij verhuisde in 1852 van Naaldwijk naar Warmond.
Hij huwde 29 Juni 1825 jkvr. Clementia Cornelia Elisabeth Gevers, geb. 5 Oct. 1798, overl. 8 Apr. 1875, bij wie hij 2 zonen had.
Ramaer