uit de voormalige Oostenrijksche Nederlanden, vicaris Syben, en den nijmeegschen pastoor Smeyers, naar Utrecht en Holland; zij vonden de Roomsch-Katholieken, die 3 jaren te voren Witbols en andere radicalen in de Nationale vergadering gekozen hadden, hartelijk bereid om mede te werken. De erfprins, die later in Fulda en in Nederland bewezen heeft, geenszins tegen de Roomsch-Katholieken te zijn, al deelde hij hun geloof niet, had beloofd hun volkomen vrijheid te laten en zij waren ontevreden over de bijna uitsluitend protestantsche machthebbers, die aan het hoofd der regeering h.t.l. stonden.
Wegens de nederlagen van het engelsch-russische leger is van de plannen verder niets gekomen en onder Napoleon was er evenmin kans van slagen, maar toen, zelfs door Willem I niet verwacht al had hij er steeds op gehoopt, Noord en Zuid onder zijn scepter vereenigd waren, zag hij om naar trouwe vrienden, vooral in de streken, die voor 1795 grootendeels tot Nederland behoord hadden en die thans de provincie Limburg vormen.
Op 2 Oct. 1815 benoemde hij Michiels tot commissaris in het district Roermond, een der drie districten, waarin de provincie Limburg (toen bestaande uit de tegenwoordige provinciën Nederlandsch en Belgisch Limburg) verdeeld was, bovendien 20 Febr. 1816 tot lid der Staten dier provincie voor de stad Roermond en eindelijk tot militie-commissaris.
Wegens den staat zijner gezondheid verkreeg hij van 1 Jan. tot 1 Oct. 1818 verlof uit zijn beide commissariaten. Om dezelfde reden verzocht hij daaruit eenige jaren later ontslag, dat hem 11 Jan. 1822 verleend werd. Tegelijk werd hij benoemd tot staatsraad in buitengewonen dienst.
Bij zijn periodieke aftreding, tegen Juli 1822, verzocht hij voor Statenlid niet meer in aanmerking te komen en 1 Juni werd hij vervangen.
Hij huwde 24 Juli 1793 Cornelia Jacoba Bosch, geb. 4 Juli 1773, overl. 23 Mrt. 1839, bij wie hij 2 zonen had, waarvan Frans B.H. voorgaat.
Hij werd in 1815 ridder, in 1822 baron bij eerstgeboorte.
Ramaer