Maastricht tot lid der Tweede Kamer gekozen. Daar hij in de toenmaals Oostenrijksche Nederlanden geboren was, werd er zwarigheid tegen zijn toelating gemaakt. Bij onderzoek bleek evenwel, dat hij de wet in alle opzichten had nageleefd en daarom werd toen tot zijn toelating besloten.
Hij werd bovendien 16 Sept. 1850 in het district Heerlen tot lid der Provinciale staten gekozen. Hij was in dezen tijd de eenige, die de ambten van Kamerlid en statenlid steeds bleef combineeren; langzamerhand werd dit gebruikelijk.
Hij was een warm liberaal en hij verzocht na de ontbinding der Kamer als gevolg van de April-beweging tegen 17 Mei 1853, niet voor herkiezing in aanmerking te komen, ten einde aan Thorbecke (dl. IV, kol. 1308) de gelegenheid te geven, een zetel te verwerven. Ook een lid voor Breda deed hetzelfde, zoodat Thorbecke de keus had. Hij opteerde voor Maastricht. Toen er een vacature in de Kamer voor Maastricht ontstond, werd de Limpens weder candidaat gesteld en werd hij 17 Apr. 1855 gekozen.
Bij zijn periodieke aftreding tegen Sept. 1858 verzocht hij niet meer in aanmerking te komen en werd hij 8 Juni van dat jaar vervangen. Lid der Staten bleef hij tot zijn overlijden. Hij werd 3 Apr. 1861 tot kantonrechter te Heerlen benoemd, doch bleef te Klimmen wonen. Ook dit bleef hij tot zijn overlijden.
Hij was ongehuwd.
Ramaer