schilders van dit genre in veelzijdigheid van coloriet, compositie en belichtingstechniek; in het bijzonder geldt dit voor haar ernstige stukken (scènes uit het huiselijke leven). Ook haar echtgenoot, op wiens schilderijen men somtijds haar hand herkent (b.v. het zittende meisje rechts voor op Molenaer's Dans in de dorpsstraat te Bonn, de vioolspeler op Molenaer's Vroolijk gezelschap te Oldenburg) overtreft zij in dit opzicht. Eveneens als portretschilderes was Judith werkzaam; wij kennen van haar het portret van een dame (1635, coll. A. von Rothschild, Weenen), van een man (1652, coll. Ad. Schloss, Parijs) en van een jongen man (Vincent Laurensz. van de Vinne? Frans Hals Museum, Haarlem).
Van Judith's verdere schilderijen verdienen nog vermelding de pannekoekenbakster (Frans Hals Museum, Haarlem) en de fluitspeler (Museum Stockholm). Men plaatst deze omstreeks 1640 (eerstgenoemde wellicht nog later); in het schilderij te Stockholm is de invloed van Amsterdam merkbaar. Een stilleven van Judith is thans in de coll. Horstman te Wassenaar; merkwaardig is hierop dat de wijnkan het spiegelbeeld van de schilderes vertoont voor haar schildersezel. Een vruchtenstuk kwam voor op een veiling bij Fred. Muller te Amsterdam in 1929. De inventaris van haar nalatenschap noemt nog meer stillevens van haar hand: drie stuckjes met duifjens, een blompotje, een kallekoen en een haen.
Bredius schrijft haar in Oud- Holland 1930, 71-75, een zelfportret toe, dat Gratama op naam stelt van Frans Hals. Een zgn. tulpenboek (in 1924 in den haarlemschen kunsthandel) bevat een tweetal aquarelteekeningen van haar hand uit 1634.
Judith signeert haar stukken met een J en een L door elkander, gevolgd door een dwarsstreep en een ster (toespeling op den naam Leyster). Vroeger stond haar werk meestal op naam van Frans Hals, tot het in 1893 aan Hofstede de Groot gelukte haar raadselachtig monogram op te lossen (in laatstgenoemd jaar was nl. Judith's thans in het Louvre zich bevindend stuk als een werk van Frans Hals door kunsthandelaars te Londen verkocht, hetgeen aanleiding was geworden tot een proces).
De schilderes liet bij haar dood twee kinderen na, Helena en Constantijn Molenaer, resp. geb. omstreeks 1643 en kort nà 1645. Vrij zeker komen zij met hun moeder voor op een schilderij van Molenaer in het Rijks-Museum (musiceerende jonge dame, omstr. 1650). Helena huwde 23 April 1669 te Haarlem met den doelmeester Jonas le Febure (begr. ald. 21 Aug. 1681). Een jonggestorven dochtertje van Judith was Eva Molenaer, gedoopt te Amsterdam 2 Dec. 1646 (getuige Eva Scriverius); bovendien liet het echtpaar 30 Jan. 1639 in de Westerkerk te Amsterdam een kind begraven.
Zie: S. Ampzingh, Beschrijving ende lof der stadt Haerlem (1628), 370; Th. Schrevelius, Haarlemum, sive urbis Harlemensis incunabula (Lugd. Bat. 1647, nederl. vert. 1648), 384; A. Houbraken, Groote Schouburgh der Nederl. Konstschilders (1728-21); A. van der Willigen Pzn., Geschiedkundige aanteekeningen over Haarlemsche schilders (1866), 151-152; dezelfde, Les artistes de Harlem (1870), 201-202; A. Bredius in Obreen's Archief VII (1890), 290 e.v.; C. Hofstede de Groot, Judith Leyster in het Jahrbuch der Kgl. Preuss. Kunstsammlungen (1893), 190 e.v. (vgl. Bode en Bredius, Der Haarlemer Maler Johannes Molenaer in hetzelfde Jahrbuch 1890, 67); Hofstede de Groot, Quellenstudien zur Holl.