Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9
(1933)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 603]
| |
ter (overl. 1761) en van Adriana de Witt (overl. 1775); zooals hij zelf mededeelt, boezemde zijn vader hem van jongs al gevoelens van gewetensvrijheid in. Evenals zijn vader oefende ook hij het beroep van steenhouwer uit. Hij huwde te Delft in 1758 (aanget. te Rotterdam 15 Jan.) met Dorothea van Beek, afkomstig ‘uit hertog Goverts vest’. Deze echtverbintenis bezong hij in een Dank- en bedeoffer ter gelegenheid van mijn huwelijk, te vinden in na te noemen Mengeldichten. Hij was lid van het rotterdamsche dichtgenootschap ‘Studium scientiarum genetrix’; de dichter Barend Fremery noemt hem ‘den eersten vormer van zijnen tael- en dichtsmaek’. Verdere vrienden van hem waren: Frans de Haes (wiens huwelijk en dood hij bezong). Abraham Blussé e.a. Hij overleed kinderloos. Hij schreef: De kruiskerk of spiegel van gewetensdwang (in drie tafereelen) mitsgaders eenige Mengeldichten (Dordrecht bij A. Blussé 1776), verder Brief van Abelard aan Eloïza (vrij gevolgd naar het Fr. van C. Dorat) (Rotterdam 1776), bedoeld als tegenhanger van den Brief van Eloïza aan Abelard door C. Smits. Het eerstgenoemde dichtstuk - voorafgegaan door een gedicht van Fremery - getuigt meer van een voor dien tijd opmerkelijke verdraagzaamheid, dan van een dichterlijken geest, hoewel Witsen Geysbeek er zich zeer mee ingenomen verklaart. In het voorberich (gedateerd 1775) deelt de dichter mede er voor ruim 18 jaar, dus in 1757, mee begon en te zijn; ook vermeldt hij dat hij met taalkundige studies bezig is en belooft hij een Verhandeling over de naamvallen te zullen uitgeven; dit werk is echter nimmer verschenen. De Mengeldichten en andere poëtische producten van Leuter in publicaties van dichtgenootschappen uit dien tijd zijn geheel zonder dichterlijke waarde. Hij vertaalde nog: Bougainville, Reis om de weereld (Dordr. 1772) en Bonnaud, Bederving van het menschelijk geslacht door het gebruik der baleinen keurslijven (Dordr. 1777, 2e dr. onder den titel De schadelijkheid van het gebruik der baleinen keurslijven .... betoogd, Dordr. 1779); het voorwoord in dichtvorm van laatstgenoemd werkje is onderteekend Pr. Lr. Eveneens is van zijn hand de vertaling uit het Fransch van de Lignac, Natuurkundige beschouwing van den man en de vrouw, in den huwelijcken staet, 2 dln. (Rotterdam 1782, herdr. Amsterdam 1785). Zie: P.G. Witsen Geysbeek, Biogr. Anth. en Critisch Woordenboek der Nederd. dichters IV (1823), 193; J.G. Frederiks en F.J. van der Branden, Biogr. Woordenboek der N. en Z. Ned. Letterkunde, 2e dr., 468; J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Ned. Letterkunde, 2e dr., VI (1925), 104; Fondscatalogus-Blussé te Dordrecht, gebonden achter het in den tekst genoemde werkje van Bonnaud; Bibliotheca medica neerlandica (1930), 408, 450; Doop-, trouwen begraafboeken, Gem. Archief Rotterdam. Wijnman |
|